No1970 By Universal Publishing And Distributing Corp.
Nederlands van: Henk van Slangenburg
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN 90 283 0355 3
Gescande en bewerkt @ 2016 John Yoman
No 1973 By Born B.V.
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the Publisher.
Born Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born B.V., Amsterdam / Assen.
Hoofdstuk 1
Er lag een kriebelende deken van onbehaaglijke gespannenheid over me, en ik wist niet waarom. Meestal was het een teken van gevaar, een soort particulier waarschuwingssysteem. Ik wist wel beter dan het te negeren, maar ik was benieuwd of het ditmaal niet werd veroorzaakt door het feit dat ik het karwei niet had willen hebben.
Ik had nog nooit een opdracht uitgevoerd die niet hard en smerig was, maar deze keer kleefde er een bijzondere vuilheid aan die me te pakken had gekregen.
Nou ja, of ik het nu leuk vond of niet, hier zat ik in Jidda, de voornaamste toegangspoort van Saoedi-Arabië. Het was wel degelijk een plek om je onbehaaglijk en onzeker te voelen, een land waar gisteren nooit had plaatsgemaakt voor vandaag. De hitte, 42 graden hete, droge lucht, hielp ook al weinig. Ik had mijn nek nog niet met een doorweekte zakdoek afgeveegd of ik kon opnieuw beginnen.
Vervolgens vroeg ik me af of het misschien het meisje was dat me zo gespannen had gemaakt. De eerste keer dat ik haar zag was vlakbij het vliegveld, toen ik naar een taxi liep om me naar de stad te laten rijden. Ze was lang, met lange benen, en lichtblond haar dat in een pyramide op haar hoofd was gestapeld; ze droeg een strakke blauwe rok en een nauwsluitende witte bloes waar haar volle borsten duidelijk onder zichtbaar waren, zodat ze overal wel zou opvallen. Hier, tussen de figuren met tulbanden en sluiers, vormde ze een felle kleurvlek in een monochroom schilderij.
Terwijl ze voor me overstak, ontmoetten haar ogen de mijne een ogenblik, en ik zag een flikkering van herkenning in de koele blauwe ogen, hoewel ik haar nooit eerder had gezien. Het duurde slechts een seconde en verdween toen, zoals zij zelf in de menigte verdween.
Ik vroeg me zelfs af of ik niet onbewust door het jaargetijde was aangetast. Het was de tijd waarop de pelgrims zich verzamelden voor hun reis naar de heilige stad Mekka. Ik was een dag te vroeg gearriveerd en had een kamer genomen in Hotel Nomad, een van de ondernemingen van Ibn Hassoek. Hassoek was eigenaar van de helft van Arabië, zo leek het tenminste. Hij was de fabelachtig rijke zoon van een woestijnvorst, playboy en libertijn, en ondanks zijn met veel publiciteit omgeven uitspattingen en legendarische jacht op vrouwen was hij toch een mysterieuze man gebleven - een soort Arabische Don Juan.
Terwijl ik door de drukke straten van Jidda liep, keek ik naar de drommen gelovigen die met alle mogelijke vervoersmiddelen waren gearriveerd: ezels, paarden, kamelen, auto's, paard-en-wagens, en te voet, er op belust hadji te worden, iemand die de pelgrimage naar Mekka heeft gemaakt en heeft gestaan voor de Ka'ba, het heiligdom van de Islam.
In deze periode, de periode van de Dhoe l-Hijja, de maand van de pelgrimage, kwamen ze van over de hele wereld. Ik zag groene tulbanden uit Iran, gestreepte Indonesische sarongs, gedessineerde Egyptische galabia's, blauwe kaftans uit Jemen en de traditionele haiks van de Arabische vrouwen, die soms gesluierd waren en soms ook niet. Voor ze aan de laatste etappe van de pelgrimage naar Mekka begonnen, zouden ze allen de eenvoudige ihraarn aantrekken, de pelgrimskleding van twee stukken ongezoomde witte stof, een rond het middel, het andere over de linkerschouder. In de ogen van Allah werden ze door de ihraarn allen gelijk, en hij bedekte alle uiterlijke aanduidingen van rijkdom en aanzien - of het ontbreken van beide.
Het was nogal ironisch dat ik op dit moment in Jidda was. Ook ik was een pelgrim, alleen waren mijn pelgrimages nimmer heilig. Tijdens mijn pelgrimages ging ik niet op zoek naar het goede, maar naar het kwade. Mijn pelgrimskleding, de kleren van een toerist, verborgen dingen voor de ogen van de mensen, niet van Allah. In haar speciale schouderholster rustte Wilhelmina, mijn krachtige Luger, met haar 9 mm-patronen; en in een smalle schede op mijn onderarm, lag Hugo, mijn stiletto met het lemmet van gehard staal. Dit waren de dingen die mijn pelgrimskleding aan het gezicht onttrokken, de beroepsinstrumenten van Nick Carter, AXE-agent N3, Killmaster. Mijn paspoort vermeldde mijn camouflage-identiteit: Ted Wilson, importeur.
Ik probeerde het gevoel van onbehaaglijkheid dat me zo rusteloos maakte van me af te zetten, het rationeel weg te redeneren, terwijl ik diep in mijn binnenste wist dat er geen rationele verklaring voor was. En toen zag ik het meisje weer.
Tijdens het middaggebed bleef ik in mijn hotelkamer, en luisterde naar de klanken van de moetawwa, de religieuze politieman, die op luiken ratelde om er op aan te dringen ze voor het gebed te sluiten. Tegen de tijd dat de roep van de moezzin van de minaret klonk, was de stilte over de stad gedaald. Ik keek naar de plafondventilator die langzaam rondtolde en dwong mezelf niet te denken aan de reden waarom ik hier was, niet te denken aan Fred Danvers en mijn afspraak met hem de volgende dag, als hij terugkwam van zijn reis naar Medina.
Toen het gebed beëindigd was en de straten zich vulden met luidruchtige menigten, ging ik naar buiten. En toen zag ik het meisje weer.
Ze was blijven staan voor een stalletje in de soek - de markt - enkele passen voor me uit, en betastte rollen glanzende brokade en felkleurige zijde. Ze draaide zich half om en keek me aan met die koele blauwe ogen, en opnieuw voelde ik dat er iets in haar blik school. Een rij ezels met aarden waterkruiken passeerde voor me langs, en maskeerde mijn uitzicht. Toen ze voorbij waren, was ze verdwenen.
De onbehaaglijke gespannenheid die me nog steeds niet geheel had losgelaten, laaide weer op en ik wist dat het meisje er op zijn minst gedeeltelijk voor verantwoordelijk was. Er was iets in haar ogen, iets dat ik kon zien maar niet vertalen. Ik probeerde het ongemakkelijke gevoel af te schudden; het bracht me in een valse stemming die soms bezit van me nam onder dergelijke omstandigheden. Ik dacht aan Hawks antwoord op mijn laatste vraag tijdens het gesprek in zijn kantoor.
'Waarom ik?' had ik gevraagd, en hij had onmiddellijk geantwoord: 'Omdat jij van wanten weet en je niet ophoudt met gevoelens als mededogen en vriendelijkheid en genade, en zo wil ik het ook.'
Mijn lippen verstrakten terwijl ik hier, wandelend door de smalle, drukke straten van Jidda, aan dacht. Als Hawk het zo wilde, zou hij het zo krijgen. Misschien was zijn antwoord een soort compliment geweest, maar het was niet bepaald het soort dat je in een lijstje aan de muur zou hangen.
En hier liep ik, Ted Wilson, importeur, op de markt waar Arabieren sjacherden over koperen wierookbranders, koffiepotten, sandalen en rollen tapijt. En toen zag ik het meisje voor de derde keer. Ik liep onder het hoge terras van een huis door toen een stroom afval en bladeren rond me neerdwarrelde en een bloempot op de keien in scherven sloeg. Ik keek op en daar zag ik het meisje, half over de stenen muur van het met bloempotten bezette terras op de eerste verdieping hangend.
En ditmaal was ze niet alleen. Toen ik opkeek zag ik een man met een witte hoed en in een wit pak. Hij had een hand om haar nek geslagen en de tweede hand voor haar mond gelegd en hij probeerde haar weg te sleuren van de rand. Het meisje klemde zich met beide handen aan de rand vast en probeerde een gesmoorde kreet te slaken, en ik zag dat haar blauwe ogen angstig waren opengesperd. Terwijl ik toekeek trok de man haar hoofd achteruit. Ze verloor haar greep op de muur en verdween met hem uit het gezicht.
Ik zal altijd een padvinder blijven, daarom rende ik naar een smalle buitentrap op de hoek van het gebouw. De trap voerde naar het terras, en ik ging met drie treden tegelijk naar boven, en toen ik bovenaan de hoek omsloeg, zag ik de gezette, donkere man in het witte pak die het meisje op de grond drukte. Ze probeerde zich los te rukken en haar rok was opgeschort en onthulde prachtige benen en een wit broekje met kantjes.
Achter de man in het witte pak torende een enorme, bruine gestalte op die slechts een vestje en een gerafelde broek droeg. Het gezicht van de reus was breed met hoge jukbeenderen, en zijn schedel was geheel kaal. Aan een oor bungelde een grote gouden ring. Onder het korte, openvallende vest zag ik een prachtig gespierd lichaam, het lichaam van een oerwouddier - ongeveer twee meter oerwouddier, schatte ik.
Zijn kale hoofd blonk in de hete zon, en zijn diepe en donkere ogen flakkerden toen hij mij bovenaan de trap zag. De andere man wierp hem het meisje toe en kwam toen op mij af. Hij had een breed gezicht met een navenant brede neus, en hij gromde terwijl hij naar voren kwam.
'Wegwezen,' gromde hij.
Ik verspilde geen adem aan vragen waarvan ik wist dat er geen antwoord op zou komen. 'Wijs me de deur maar,' zei ik.
Hij aarzelde, viel toen als een stier aan. Ik ving de aanval op met een scherpe linkse op zijn kaak, en liet deze volgen met een korte rechtse hoek. Hij wankelde, zijn ogen werden glazig, en hij viel neer.
Ik keek op en zag dat de bruine reus het meisje hard neersmeet, toen stapte hij over haar, en kwam op me af. Ik wist dat dit andere koek zou zijn. Hij kwam lichtvoetig naar me toe en zijn lange, lenige lichaam bewoog met krachtige souplesse.
Hij liet een snelle linkse los die ik ontweek. Hij probeerde het nog twee keer en ik cirkelde rond, langs de lage muur van het terras. Ik zag een opening en vuurde een harde linkse af die hij, naar ik meende, zou ontwijken. Dat deed hij niet; de stoot kwam met een smak aan. Zijn hoofd vloog naar achteren en mijn hierop volgende rechtse zou volmaakt geweest zijn, als ik op de stenen vloer niet op een gebroken bloempot was gestapt.
Mijn voet gleed uit, en de slag kwam slechts op halve kracht aan. Maar - mijn wenkbrauwen vlogen omhoog - de reus zeilde achterwaarts, botste tegen een rubberplant en stortte er voor neer. Hij bleef, zijn hoofd schuddend, liggen, en deed geen poging overeind te komen.
'Ik mag doodvallen,' mompelde ik. 'Al die spieren en geen kracht er achter.' Ik voelde een hand op mijn arm en keek in grote blauwe ogen toen ik me omdraaide. 'Laten we alstublieft weggaan,' zei het meisje, terwijl ze aan mijn arm trok. 'Snel, eer hij bijkomt. Alstublieft.'
Ik liet me door haar de buitentrap afvoeren, bleef even staan om naar de reus te kijken en zag hem langzaam op een knie overeind komen. Weer schudde ik verbijsterd mijn hoofd. Ik weet dat je nooit op het uiterlijk moet afgaan, maar meestal leiden ze je juist andersom om de tuin: een ongevaarlijk uitziende figuur blijkt een brullende furie te zijn. Ik wierp hem een laatste blik toe en liep verder, terwijl ik me genomen en vagelijk verward voelde. Maar het meisje rende, en ik rende haar achterna door een zijsteeg naar een brede, drukke straat, waar ze eindelijk op de hoek van een moskee bleef staan. Haar ogen, die weer koel en rustig waren geworden, namen me op.
'Dank u,' zei ze, diep ademhalend, waarbij haar borsten op en neer deinden in de nauwsluitende zijden bloes. 'Ze zeiden dat ze me het betaald zouden zetten, maar ik geloofde het niet.'
Ik ving een vaag Zweeds accent in haar woorden op.
'Wat betaald zetten?' vroeg ik.
'Vorige week was ik in een nachtclub waar ik niet in mijn eentje naar toe had moeten gaan,' legde ze uit. 'De kleinste van de twee kwam naar me toe en probeerde me te versieren. Hij was erg agressief en tenslotte moest ik een politieman roepen om hem te laten arresteren. Die lange zei dat ze het me betaald zouden zetten, maar ik had het hele voorval van me afgezet.'
Ze kneep in mijn arm. 'Als u niet was gekomen ... ik moet er niet aan denken wat er had kunnen gebeuren.' Ze rilde. 'Hier in Jidda gebeuren zoveel dingen waar de mensen hun hoofd van afdraaien.'
'Dan verschilt Jidda niet zo veel van een hoop steden in Amerika.' Ik grinnikte.
'Bent u Amerikaan?' vroeg ze. 'Mijn naam is Anise, Anise Hulden. Ik werk voor Tour-Guide Trips, hier in Jidda. Ze hebben een heleboel meisjes uit allerlei landen in dienst die verschillende talen spreken.'
Ik knikte. Ik had de naam gezien tijdens mijn onderzoekingen in Washington. Voor elke opdracht moeten we een speciale serie dossiers en films bestuderen die via een speciale techniek worden gecoördineerd waardoor we in staat zijn mentaal een enorme hoeveelheid informatie te absorberen, te catalogiseren en op te bergen. Ik herinnerde me dat Tour-Guide Trips ook al een onderneming van Ibn Hassoek was.
'Mijn naam is Wilson,' zei ik. 'Ted Wilson, im- en export. Ik ben blij dat ik in de buurt was om u te helpen.'
Ik voelde een plezierig drukje op mijn arm en ontdekte dat Anise dichterbij was gaan staan; de zachte onderkant van haar borsten rustten op mijn onderarm.
'Het lijkt me niet genoeg om alleen maar dankjewel te zeggen,' zei ze, en de koele blauwe ogen keken me strak aan. Dit mocht gerust een fraaie opening worden genoemd, en ik verknoeide geen tijd. Tenslotte had ik een hele vrije avond voor me.
'Ga dan vanavond met me eten en geef me de extra-speciale excursie door de stad,' stelde ik voor.
Ze glimlachte breed. De reactie was zo snel dat hij mechanisch leek. Waarschijnlijk een beroepsreflex. 'Geweldig, Ted,' zei ze. 'Aranstraat nummer vijf. Zullen we zeggen, half negen?'
'Dat zullen we.' Ik knikte. 'Tot vanavond.'
'Ik moet naar mijn werk,' zei ze. Er was een geringe verandering in haar ogen te zien, een tevreden uitdrukking. Of verbeeldde ik het me? Ze strekte zich, veegde met haar lippen over mijn wang en liep snel weg. Ik keek naar haar weelderige figuur, met de strakke billen onder de blauwe rok, tot ik haar in de menigte zag verdwijnen. Ik keek om me heen om te zien of haar twee aanranders nog in de buurt waren, maar ze schenen snel verdwenen te zijn. Ik gromde terwijl ik er aan dacht hoe de reus na één halfslachtige klap in elkaar was gestort. Misschien was ik er door teleurgesteld dat al die gratie en gespierde schoonheid een zo hol vat verhulden. Het bleef me enigszins dwarszitten, en ik liep er nog steeds over te denken toen ik bij Hotel Nomad kwam.
Ik ging op het terras van een van de talrijke koffiehuizen zitten, een van de gahvoa's waar ze de sterke, Arabische koffie schonken. Ik bleef er zitten om naar de menigten te kijken tot ik de kreet 'Salaat! Salaat! Sa-laaaaat!' hoorde. Het was tijd voor het avondgebed, de laatste van de vijf keren per dag dat de Moslim zich naar Mekka richt. Ik ging naar mijn kamer en strekte me uit op het bed en probeerde me te ontspannen, dat onbehaaglijke gevoel te laten wegdrijven. Maar het hield koppig aan, en tenslotte was het tijd om een douche te nemen, me te verkleden, en Anise op te halen.
Het adres was in een van de betere buurten van Jidda. Anise begroette me aan de deur van haar flat. Ze had hem gemeubileerd gehuurd, zoals ze me vertelde. Ik keek om me heen naar de poefs, dikke tapijten en houten stoelen. Een lage, brede divan was bedekt met een sprei van geitenhuid. Maar mijn blik bleef het langst op Anise rusten. Ze had nu een eenvoudige zwarte jurk met smalle bandjes aangetrokken; de jurk was zeer mini en zeer laag uitgesneden met een vierkante hals waar haar borsten tartend in opbolden. Toen ze haar armen om mijn hals sloeg en me kuste met zachte, geopende lippen, rook ik de gemengde geur van jasmijn en rozen.
'Een voorschot op mijn bedankje,' zei ze, terwijl ze snel achteruit stapte, en ik zag dat ze me vanonder toegeklapte wimpers schattend bekeek - de breedte van mijn schouders, de smalheid van mijn heupen. Tenslotte pakte ze een donzig wit vestje, stak haar arm door de mijne, en we gingen naar buiten en ik dacht een goede kans te hebben dat gevoel van onbehagen eindelijk van me af te kunnen zetten. Maar daar kwam het niet van.
Anise liet me de betere nachtclubs uitgebreid zien, en waar we ook binnen kwamen werden de hoofden gedraaid om naar de prachtige benen te kijken, en naar het opgetaste blonde haar en de weelderige borsten die zich verdrongen achter de vierkante hals van het eenvoudige jurkje. Ik kwam er achter dat Anise graag dronk en al spoedig op plezierige wijze de hoogte kreeg. De druk van haar dij tegen de mijne als we aan een tafeltje zaten, werd bij elk oponthoud meer uitgesproken.
We zagen goede, echte buikdanseressen, en aten Arabisch en gingen naar bijna pikdonkere tenten waar erotische voorstellingen het minnespel van de bezoekers onderbraken. Al met al had ik me geweldig moeten amuseren. Maar dat lukte me niet. Er waren kleine dingen, van die verdomd kleine dingen die de gemiddelde man niet zou hebben opgemerkt. Maar door de jaren heen leer je naar de kleine dingen te luisteren, anders krijg je de grote dingen nooit te horen.
De kleine dingen betekenden nog niets, maar niettemin waren ze er. Ik merkte bijvoorbeeld op dat Anise een bepaald schema scheen te hebben uitgestippeld. Dat gaf niet, maar toen ik halverwege de avond iets anders voorstelde, wilde ze er niet van weten. Haar scherpe en plotselinge reactie werd onmiddellijk gemaskeerd door een verblindend lachje en een schouderophalen.
'Laten we het op mijn manier doen,' zei ze en lachte. 'Vergeet niet dat ik de tourspecialiste ben, Ted.' Inderdaad. Ik haalde mijn schouders op, en het moment ging voorbij. Maar vervolgens waren er de nerveuze blikken die ik haar van tijd tot tijd zag werpen, en tenslotte begon ik er over.
'Ik zie die twee mannen steeds maar,' zei ze. 'Ik verwacht ze almaar ergens te zien opduiken. Neem me niet kwalijk.'
Volstrekt redelijk en geloofwaardig, dus waarom zou ik het niet accepteren? Misschien omdat het een onderdeel van een patroon was, net als de manier waarop ze snel op haar horloge keek, vlak voor ze opperde naar een andere tent te gaan.
Kleine dingen, kleine, onbetekenende manierismen, misschien gewoontegebaren, die de doorsnee man niet zou opmerken. God, hield ik mezelf voor, misschien was ik degene met de gewoontegebaren. Het werd wel erg als je niet gewoon kon uitgaan en genieten in het gezelschap van een prachtige, charmante vrouw. Ik had me ontspannen en op mijn gemak moeten voelen. Waarom deed ik dat dan niet?
Ik duwde de antwoorden die zich probeerden op te dringen weg en concentreerde me opnieuw op Anise's sensualiteit. Dat was niet moeilijk, en toen ze tenslotte voorstelde dat ik haar naar huis zou brengen, voelde ik de opwinding in me stijgen.
Toen we in haar flat kwamen, draaide ze slechts een zachte lamp aan. Haar ogen waren niet langer koel, maar brandden met een hongerige rusteloosheid, en haar lippen vonden de mijne in een korte tongkus die alles zei. Woorden zouden overbodig zijn geweest. Ze draaide zich om en liep naar de badkamer. Maar zelfs nu, zelfs hier, drongen de kleine dingen zich op.
Ik had in vele steden vele meisjes gekend die kettingsloten op hun deur hadden, en allemaal legden ze onmiddellijk de ketting aan zodra ze binnenkwamen. Dat was een automatisch gebaar; zoals in- en uitademen. Anise deed het niet. Ik zag dat ze een kettingslot had, maar ze raakte het niet aan.
Ik ging op de brede divan met de sprei van geitenhuid zitten en wachtte kalm af, terwijl mijn gedachten heen en weer raasden en de kleine dingen aan een onderzoek onderwierpen. Ik had nog steeds niets definitiefs toen Anise uit de badkamer kwam, slechts gestoken in het kleine witte broekje. Haar naakte borsten waren Rubensiaans in hun afmetingen. De provocerende geur van jasmijn en rozen vervulde de kamer.
Ze liet zich naast me op de zachte sprei glijden, knipte de lamp uit en de kamer werd gebaad in een blauw nachtlichtje dat fosforiserend gloeide. Ik liet mijn vingers luchtig over een grote borst glijden, en ze greep me beet en trok me naar zich toe. Ik keek haar aan en ondanks alle kleine dingen was de vurige begeerte die ik in haar ogen zag niet gespeeld.
Ik liet me van haar glijden en stond op. Ik drong mijn begeerte terug, liep langzaam naar een stoel en trok mijn kleren uit, eerst mijn schoenen, toen mijn broek en hemd. Ik legde Wilhelmina en Hugo onder mijn hemd dat ik op mijn broek plaatste.
Terwijl ik naar de divan terugliep, duwde ik 'per ongeluk' een schoen tegen de deur, vlak voor de drempel. Toen liep ik snel naar Anise, liet mijn lichaam op het hare zakken, en voelde de prikkelende extase van huid tegen huid, begeerte die begeerte aanwakkerde.
Anise Hulden wilde wanhopig graag genomen worden, dat was onmiskenbaar, en haar lichaam kwam omhoog om het mijne op te vangen terwijl een diep gekreun aan haar keel ontsnapte. Haar armen werden als klemmen om mijn rug geslagen, en ze begon onder me te deinen in een vreemd gehaaste, wilde beweging, met een vastberaden heftigheid van aanzienlijke afmetingen. Met Anise was er geen sprake van enig verrukkelijk voorspel, niets om je voor te bereiden op de heerlijke momenten van verrukking; ze wilde niets weten van geprolongeerde gevoelens. Haar armen om mijn rug trokken me naar voren, en ze wierp zich omhoog en smeekte met elke beweging gehaast om de piek van bevrediging.
Ik stortte me bijna kwaad in haar, en paste me aan bij haar gehaaste, dringende bewegingen. Toen, boven het hijgende geluid van haar ademhaling en de doelgerichte concentratie van mijn hartstocht uit, hoorde ik het: een zacht geschraap van mijn schoen op de vloer. De deur werd geopend. Anise's armen hielden me stijf omklemd, en ze stopte niet met haar woeste stootbewegingen. Ik spande al mijn spieren, rolde naar links, probeerde me van haar los te maken, maar ze hield me vast. Ik rolde haar over me heen, en zag dat ze haar ogen opensperde en dat haar mond openviel.
'Nee!' riep ze in plotselinge schrik, maar het was te laat. Ik hoorde twee schoten klinken, en voelde Anise schokken toen de twee kogels in haar rug sloegen. Ik keek langs haar toen ze met strak geheven borsten verstijfde, en zag de pistoolloop die uit de deuropening werd teruggetrokken, toen hoorde ik rennende voetstappen.
Ik wierp Anise van me af en rende naar de deur, onderweg Wilhelmina grijpend. Spiernaakt kwam ik bij de trap, en zag twee figuren de voordeur uitrennen, de een gezet en in een wit pak gestoken, de ander lang, bruin, met naakte borstkas en kaal hoofd. Ik bleef op de bovenste tree staan, niet vanwege mijn naaktheid, maar omdat ik wist dat ze in de donkere, kronkelende straten verdwenen zouden zijn eer ik zelfs maar bij de deur was.
Ik draaide me om en liep de kamer in waar Anise Hulden op haar buik op de geitenhuiden lag. Twee grote rode vlekken verspreidden zich op haar rug en werden één. Ik draaide haar om en zag dat ze nog leefde. Haar oogleden fladderden, gingen niet helemaal open, en haar lippen maakten nauwelijks hoorbare geluidjes. Ik boog me over haar om de moeizame woorden op te vangen.
'Verrot in de hel!' hijgde ze, terwijl ze haar hoofd een halve centimeter ophief. Toen, met een laatste rilling, viel ze neer en bleef stil liggen, een prachtig, levenloos lichaam. Ik kleedde me aan en vertrok, zonder om te kijken, met een zure en bittere smaak in mijn mond.
Al die kleine dingen vielen nu samen. De moordenaars hadden hun kogels voor mij bedoeld, en Anise was van het begin af een onderdeel van het plan geweest, vanaf de eerste blik bij het vliegveld. Ik had niet misverstaan wat toen in haar ogen te lezen stond. Het was herkenning geweest - van het aanstaande slachtoffer. En nadat ik haar had gered van de zogenaamde aanranding, was die tevreden blik die ik in haar ogen had bespeurd bepaald echt geweest. Het betekende dat alles volgens plan verliep. Ik gromde. Ik wist nu waarom die prachtig gespierde reus zo moeiteloos in elkaar was gestort nadat ik hem nauwelijks had geraakt. Het had allemaal deel uitgemaakt van een uitgebreid plan om me klaar te stomen voor een makkelijke moordaanslag. Maar waarom? Was het het oude verneukeratieve spel in de Saoediarabische versie, met mij als de dupe, het nietsvermoedende slachtoffer dat vermoord en beroofd zou worden? Waarschijnlijk, hield ik mezelf voor. Waarschijnlijk. Ik kon me er niet toe brengen het als stellig te beschouwen. Toen ik in mijn hotel kwam, strekte ik me op het bed uit en dacht na over het belang van kleine dingen. Zonder die kleine dingen zou ik nu dood zijn, vermoord nog eer mijn missie hier ook maar begonnen was. Was ik werkelijk alleen maar een willekeurig uitgekozen slachtoffer van een roofoverval geweest? Of lag er ergens een verband?
Ze hadden een vreemd trio gevormd, de opvallende, blonde Zweedse, de kleine, gezette, donkere man en de gespierde, kale, bruine reus. Maar dit was een vreemd land, een land waar het bizarre alledaags was, waar slechts het gewone ongewoon was.
Ik lag er nog steeds over na te denken, toen ik in slaap viel onder de langzaam ronddraaiende wieken van de ventilator aan het plafond.
Hoofdstuk 2
Op het vliegveld kreeg ik te horen dat vlucht 443 uit Medina een kwartier te laat zou arriveren, en ik werkte me door de drukte van de aankomsthal die zo typerend was voor dit vreemde land.
Een Arabisch stamhoofd zat naast zijn gewapende lijfwacht die een machinepistool en een dolk met parelmoeren gevest droeg. Twee Amerikaanse olieboeren, in hun uiterlijk en gedragingen even onmiskenbaar als een woestijnsjeik, zaten tegenover het in een boernoes geklede stamhoofd. Gesluierde vrouwen in hun haiks gleden voort naast Europese vrouwen. Kaftans en Christian Diors, boemoezen en Balmains, transistorradio's en gebedsmatjes; en alles had op een vreemde, onwezenlijke manier een samenhang.
Ik vond een stoel bij het grote raam dat op de startbanen uitkeek, en terwijl ik de vliegtuigen zag opstijgen en landen, vervaagde het tafereel en was ik terug in het onopvallende kantoor aan de Dupont Circle in Washington, en keek ik naar Hawk die ijsbeerde en niet eens op zijn gewoonlijk niet brandende sigaar kauwde.
Als Hawk op die manier ijsbeerde, wist ik dat hij zich ernstige zorgen maakte. Zijn magere, verweerde gezicht scheen nieuwe lijnen te vertonen en hij leek meer op een doopsgezinde predikant die over het kwaad van de zonde nadacht dan op de sluwe, behendige, briljante directeur van AXE.
'Ik weet niet wat ik er van moet denken, Nick,' zei hij. 'Ik weet gewoon niet wat ik er van moet denken. Ik ben ziek van de hele smerige rotzaak. Ik voel me verraden en dat doet me, eerlijk gezegd, pijn.'
Ik wist hoe zeer het de oude heer pijn deed. Het kwam niet alleen doordat hij een strak geleide zaak dreef, een uiterst efficiënt spionagebureau, maar al zijn belangrijkste mensen had hij zelf uitgekozen, waren de producten van jarenlange opleiding en werk. Trouwens, deloyaliteit was een woord dat Hawk in feite niet begreep, een houding die zijn begrip zo ver te boven ging dat hij het in zijn eigen mensen nooit kon verwerken. Ik probeerde hem te sussen in plaats van mijn gebruikelijke plagerige prikken.
'Waarom maakt u zich zo ongelukkig nog eer u zeker weet dat het waar is?' vroeg ik.
'Omdat wat ik nu weet meer dan genoeg is om me ongelukkig te maken, verdomme,' blafte hij terug. 'God, je kent Fred Danvers. Je hebt met zijn mensen gewerkt. Je weet hoe lang hij al bij AXE zit.'
Ik knikte. Fred Danvers was ouder dan de andere AXE-agenten, getrouwd, vrouw en kinderen in Amerika, een van de eerste mannen die door Hawk in dienst was genomen toen AXE werd opgericht.
'Danvers zit nu al jaren in die woestijn,' vervolgde Hawk. 'Hij heeft een geweldig netwerk van informanten en contacten opgebouwd. Er gaat niet veel om in Zuid Europa, Noord Afrika en het Midden Oosten dat hij niet weet. Politieke zetten, militaire veranderingen, troepenbewegingen, aanslagplannen, geheime coups - noem maar op, en Fred Dan vers in Saoedi-Arabië is op de hoogte. Dat land is een regulier doorgangshuis voor belangrijke informatie en we hebben hem natuurlijk gebruikt om boodschappen en informatie buiten de gebruikelijke kanalen om te sturen.'
'En nu is het misgelopen,' merkte ik op en zag dat Hawks mond verstrakte.
'Heel erg mis,' zei hij. 'Plannen die we gemaakt hadden zijn de grond in geboord. Geheime informatie is in verkeerde handen terecht gekomen. Bepaalde zetten zijn geblokkeerd omdat iemand er achter was gekomen.'
'Allemaal dingen die via Fred Danvers zijn gelopen, neem ik aan,' zei ik. 'Maar u weet dat dergelijke dingen het gevolg van allerlei omstandigheden kunnen zijn.' Hawk nagelde me met een doordringende blik vast, en ik kromp ineen. 'Verdomme, Nick,' snauwde hij, 'als ik er zeker van was, als ik ook maar een schijn van bewijs had, zou ik jou er niet naar toe hoeven te sturen om deze zaak tot op de bodem te onderzoeken.'
'Ja, meneer,' zei ik zacht. Hawk liep naar zijn bureau en ging er achter zitten, en zijn staalgrijze ogen keken me vanonder de diepe frons aan.
'Onlangs hebben we wat vervalst materiaal uitgezet,' zei hij. 'We hebben het Fred Danvers op de gebruikelijke manier toegespeeld.'
'En het kwam terecht waar het niet terecht had mogen komen,' maakte ik de zin voor hem af. Hij leunde achterover en zag er opeens vermoeid en triest uit.
'Het is precies terecht gekomen waar we dachten,' zei hij. 'Ik ben toen tot de conclusie gekomen dat ik mezelf niet langer excuses mocht aansmeren. Nick, op deze stoel kan ik me niet de luxe permitteren de andere kant op te kijken - niet voor Fred Dan vers, niet voor mezelf, voor niemand.' Hij bleef teruggetrokken kijkend zwijgen, toen ging hij weer op die zakelijke, bekende, geen-flauwe-kul-toon verder.
'Ga er heen en zoek uit wat er aan de hand is,' beval hij. 'Ik wil feiten hebben, feiten! Als het Fred Danvers niet is, zoek dan uit wie of wat het wel is. Ergens zit een groot lek. En als Fred Danvers dat lek is ...'
Hij maakte de zin niet af, maar ik wist wat hij bedoelde. Als Fred Danvers het lek was, als hij de verkeerde kant had gekozen, dan moest ik de nodige stappen ondernemen. Ik kon hem naar Washington terugsturen of als dat niet mogelijk was, zou er een minimum aan vragen omtrent zijn dood worden gesteld. Ik herinnerde me iets dat Hawk lang geleden had gezegd: 'Een goed agent die de verkeerde kant is opgegaan is net als een hond die schapen gaat mollen. Hij zal altijd een schapenmoordenaar blijven, daar krijg je hem nooit meer van af. Je moet hem of opgesloten houden of hem wegdoen. In beide gevallen is hij een risico, geen veilig bezit.' Terwille van Hawk alleen al hoopte ik dat Fred Danvers geen verrader was geworden.
Mijn gesprek met Hawk was daar geëindigd. Hij had me mijn camouflage-legitimatiebewijzen voor Ted Wilson, importeur, gegeven en ik was er op uitgestuurd en Danvers was van mijn komst op de hoogte gesteld. Als de man niets te verbergen had, zou hij me met graagte ontvangen. Als hij niet zuiver op de graat was, zou hij best eens onraad kunnen ruiken. Danvers was niet dom; hij wist dat ik niet zonder een bijzonder goede reden ergens heen gestuurd werd ...
Mijn gedachten werden plotseling onderbroken door de harde luidsprekers van het vliegveld: 'Vlucht 443 uit Medina arriveert nu bij Uitgang Twee,' zei een meisjesstem, en de aankondiging werd daarop herhaald.
Ik stond op en liep naar Uitgang Twee en wachtte terwijl de passagiers uit het toestel stapten. Ik zag Arabische sjeiks met hun vrouwen, enkele buitenlandse studenten, een groep Duitse toeristen, een paar besnorde Engelsen, twee slanke stewardessen en, eindelijk, de bemanning. Geen Fred Danvers. Mijn kaakspieren spanden zich. Natuurlijk had hij het toestel om de een of andere reden kunnen missen, maar ergens wist ik dat dit niet het geval was. Ik weet niet hoe ik het wist, ik wist het gewoon. Enkele ogenblikken later werd het bevestigd toen ik langzaam van het hek wegliep. De luidspreker galmde weer en ditmaal werd mijn camouflagenaam over het hele vliegveld rondgeroepen.
'Wil meneer Ted Wilson naar informatie komen, alstublieft,' klonk de koele onpersoonlijke stem. 'Wil meneer Ted Wilson naar informatie komen, alstublieft. Er is met vlucht 443 een brief voor hem aangekomen.'
De stem begon de boodschap te herhalen toen ik van richting veranderde en door de aankomsthal liep. Ik was op ongeveer een kwart van de afstand toen een meisje met een koffer en een boodschappen wagentje voor me langs liep, struikelde en naar me toeviel. Ik weerde twee koffers en een beautycase af en ving het meisje in mijn armen. Ze was klein, had donkere ogen en een olijfkleurige huid en ze slikte van gêne en pijn toen ik haar overeind trok. De bagage lag rondom verspreid en er kwamen enkele kruiers aan.
'Neemt u me niet kwalijk,' verontschuldigde ze zich.
'Het geeft niet.' Ik glimlachte tegen haar. 'Ik ben wel door erger dingen geraakt.' Ik wilde over de koffers stappen toen ik haar hand op mijn arm voelde.
'Wacht u alstublieft even,' zei ze. 'Weet u zeker dat u zich geen pijn hebt gedaan? Ik zou het erg vervelend vinden als ik u pijn had gedaan.'
'Ik voel me uitstekend,' zei ik. 'Heus.' Ik wilde weer verder lopen, maar haar hand klemde zich om mijn arm. 'Wacht. Ik zal u een telefoonnummer geven waar u me kunt bereiken,' zei ze. 'Als u ergens pijn hebt, bel me dan. Ik ben voor dit soort dingen verzekerd.'