Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
Het is grappig zoals dingen soms kunnen lopen, zoals het ene soms uit het andere voortkomt, zoals de draden van een spinnenweb. Intrige is trouwens geen spel waarbij toeval een grote rol speelt. Voor een buitenstaander mag het dan anders lijken, maar geloof me, het is niet zo. Berekende risico's, planning, timing tot op een fractie van een seconde en het aangrijpen van kansen. Klopt dat allemaal dan heb je het gehaald. Dan heb je weer een dag, een klus, overleefd. Maar meestal schep je je eigen kansen, wil je in leven blijven. En toch, zo nu en dan, slaat het toeval toe. En zo was het die nacht, buiten de bars en nachtclubs op de Rue d'Orléans, in het hartje van Parijs, op het grootste van de twee eilanden in de Seine, bekend als het echte centrum van de hoofdstad, het Ile de la Cité.
Het was de vierde nacht dat we daar stonden te wachten. De Fransman, de Engelsman en ik. Het was koud en een kille, fijne regen drong door tot in het merg van je botten. Ik stond naast een kleine, tweewielige kar met boeken en tijdschriften. Onder mijn jasje stak een kort, bruin schort uit. En ik was blij met de alpinopet die ik op mijn hoofd had.
Toen ik hem de eerste keer op zette en in de spiegel keek, zei ik: 'Nick Carter, daar in Amerika zouden ze je nooit herkend hebben. Je zou doorgaan voor een rasechte apache.'
Ik verplaatste mijn gewicht en klemde een hand om Wilhelmina, de 9 mm Luger, die gerieflijk tegen mijn borst drukte.
De man waarop we wachtten was geen amateur. Het was een man die het spionagespel om de knikkers speelde. En hij had met de geheimen van drie landen gespeeld. Een man met meer dan tien schuilnamen. Een levensgevaarlijke man.
Ik was als AXE-agent bij de zaak ingeschakeld toen hij op een haar na Harry Dodge had vermoord met drie kogels uit een Beretta. Fraser Carlton, de Engelsman, van de Britse Geheime Dienst, en Jacques Dobos van de Franse Sûreté, hadden me staan opwachten en samen hadden we hem door het grootste deel van Europa achterna gezeten. Zijn werkelijke naam: Simon Colare; zijn verleden een catalogus van iedere smerige misdaad die je je maar kunt voorstellen. Maar we hadden hem opgejaagd, achterna gezeten als een vos een konijn. We hadden iedere aanwijzing gevolgd, goede en slechte en we waren meedogenloos op zijn huid blijven zitten.
Toen kregen we de grote kans. We hoorden dat hij een week eerder in Parijs was gesignaleerd. Hij had drie keer een tent, de Club Royale geheten, bezocht. Hoe we dat wisten? Verklikkers natuurlijk. Leugenaars, verlinkers, schurftige klanten, min of meer menselijk ongedierte, bereid om hun ziel voor een dollar te verkwanselen. Maar voor ons even noodzakelijk en van even vitaal belang als een loodsmannetje voor de haai.
En daar waren we dan, neergezet in de middeleeuwse wijk van Ile de la Cité. Dobos en Carlton aan het begin van een nauwe, kronkelende straat, op het kruispunt met Rue Chanoinesse, om die kant af te sluiten. Kwam hij van die kant, dan zouden zij proberen hem te pakken te krijgen. Zou hij voorbij hen komen, dan was het mijn beurt. Ik stond halverwege de straat, schuin tegenover de Club Royale en recht tegenover een hippelend, Les Jeunes Bohémiens geheten.
Ik had met mijn twee medewerkers te doen. Ik had in ieder geval nog de gelegenheid om de dansende korte rokken en de jonge, mooie benen in me op te nemen die de twee tenten in en uit gingen.
Maar ondanks de twee café's en de nieuwere nachttenten, behield de middeleeuwse wijk nog steeds zijn naargeestige en donkere sfeer met zijn nauwe klinkerstraten en zijn slecht verlichte hoeken en alles doordrenkt met de zwavelachtige geur van de Seine.
Op de stille momenten hoorde ik het geluid van ratten die over de koperen dakgoten van de oude gebouwen scharrelden. En over alles heen, boven alles uitstekend aan de grens van de wijk, de grootse Notre Dame, met zijn twee naar de hemel reikende torens en de enorme, omhoogstekende Gothische torenspitsen.
Even leek het alsof ik terug was in een andere tijd, met de silhouetten van de enorme gargouilles, waterspuwers, bovenop de kathedraal, wakend over de wijk, prachtige, afzichtelijke sculpturen die de kwade geesten voorstelden die door Maria uit de kathedraal waren verdreven om die van buitenaf te bewaken.
En dan kwam weer een auto langzaam door de nauwe straten in een plotselinge uitbarsting van geluid en de twintigste eeuw keerde terug. Ik merkte dat Les Jeunes Bohémiens de drukste van de twee tenten was, met zijn publiek van jonge studenten. Maar de kou en de gestage motregen waren naargeestig en deprimerend en de nacht scheen eindeloos. Ik wilde graag denken dat we aan het einde van de jacht waren aangekomen. Het was een grimmige, smerige jacht geweest, dwars door de sloppen en riolen van Europa.
Het enige goede was Yvonne Monnaire geweest, van de Franse Sûreté. Zij was ons contactadres en een veilige plek voor boodschappen. Zij en ik waren onmiddellijk van elkaar onder de indruk geweest, niet dat het veel moeite kostte om van Yvonne onder de indruk te komen. Lang blond haar rond een bedrieglijk lief gezichtje, een mollig sexy figuurtje met schitterende heupen, mooie benen en uitstekende proporties.
Haar baan bij de Sûreté betrof voornamelijk interne aangelegenheden, maar tussen ons was er ook onmiddellijk een begrip ontstaan. Zes maanden lang had ze me gepaaid en opgejaagd met de belofte dat, als we Colare eenmaal te pakken hadden, zij de mijne zou zijn. Het was me nooit helemaal duidelijk geworden of ze werkelijk geloofde of we hem te grazen zouden nemen of niet, of dat ze alleen maar een wortel voor mijn neus liet bengelen. Maar het was een heerlijke wortel, één die ik beslist wilde hebben.
Ik wierp een blik op mijn horloge. Het was bijna middernacht. Colare had zich al lang moeten laten zien en in stilte vervloekte ik de weer verspilde nacht. Toen hoorde ik een pieptoon. Ik stak mijn hand in mijn zak en haalde er een kleine walkie-talkie uit die nauwelijks groter was dan mijn hand. Weer de piep en toen hoorde ik de stem van de Engelsman, gespannen en opgewonden.
'Hij komt door de Rue Chanoinesse naar me toe,' fluisterde Carlton.
'Hij heeft een andere man bij zich,' zei de Fransman, 'faites attention.'
Ik haalde Wilhelmina uit mijn jasje, de loop koel tegen mijn hand. De bedoeling was dat zij hem, als zij hem niet te pakken konden krijgen naar mij toe zouden drijven.
Wat er toen gebeurde, wist ik niet. Later hoorde ik dat Carlton te overhaast was geweest. Er klonk een schot en even later werden nog meer schoten gewisseld. Ik hoorde een kreet van pijn, Carltons stem, en het geluid van voetstappen die over de klinkers mijn kant uit renden.
Net op dat moment kwam er een auto van de andere kant de straat in gereden, op weg naar de Les Jeunes Bohémiens. Hij passeerde mijn boekenkar, versperde de straat en ik kwam te voorschijn. Toen zag ik de gedaante die op me af kwam rennen, een man met een dunne, lange neus en zware wenkbrauwen.
Het was Colare en ik deed een stap naar voren om hem te onderscheppen. Hij zag me op het moment dat ik me langs de wagen werkte en ik zag de angst in zijn ogen opvlammen. Hij keek om, dan weer naar mij en wist dat hij in de val zat.
Net op dat moment stapte er een man uit de auto, vlak voor me. Hij keek me aan en ging Les Jeunes Bohémiens binnen. Ik was verbijsterd, zo volkomen uit het lood dat ik mijn mond voelde openvallen.
Ik herkende hem onmiddellijk. Het gebogen litteken op zijn kin, de potlooddunne snor. Het was Soe Jat, majoor Soe Jat, specialist in revolutionaire agitatie. Soe Jat verliet China zelden, tenzij het iets heel moeilijks of belangrijks was. De laatste keer dat hij China had verlaten was om de Vietnam opstanden van destijds te organiseren. En nu was hij in Parijs en stak vlak voor me de straat over.
Mijn verbijstering duurde maar een seconde, maar die seconde was voldoende voor Simon Colare. Hij was langs de andere kant van de wagen geglipt en ik hoorde zijn voetstappen de straat uit rennen. Ik had hem langs me heen laten gaan.
'Godskolere,' vloekte ik hardop terwijl ik achter hem aan ging. Ik rende alsof de hellehond op mijn hielen zat. We hadden hem zo voor het grijpen gehad en ik had hem laten gaan. Carlton was neergeschoten, misschien Dobos ook, maar toch had ik hem zo kunnen pakken en ik had hem laten gaan.
Zes maanden van slopende arbeid door de plee als hij ontsnapte. Verrekte Soe Jat, vloekte ik. Vervloekt dat ik me zo had laten verrassen.
Die klootzak Colare rende als de duivel en ik was de straatklinkers die alle geluiden zo duidelijk weerkaatsten uiterst dankbaar. Ik kon hem verdomme niet laten ontkomen. Ik had nog nooit een klus verkankerd, hoewel het er nu naar uitzag dat ik, wat deze betrof, een heel aardig begin had gemaakt.
Ik zag hem nu voor me, een vage contour in het donker. Hij draaide zich om en loste een schot op me. Hij schoot omwille van het effect, niet omwille van de nauwkeurigheid.
Ik nam niet eens de moeite mijn snelheid te vertragen toen ik de massieve, zwarte vorm van de Notre Dame voor me zag opdoemen. Hij rende daar naartoe en ik grijnsde. Daar zou ik hem klem hebben. Hij was nu uit de kronkelige straatjes en daar had hij niets om zich te verbergen. Zijn gestalte versmolt echter met de schaduwen van de kathedraal en ik zette er nog wat meer vaart achter.
Toen ik de smalle straat bereikte die langs de kathedraal loopt, realiseerde ik me dat het geluid van zijn rennende voetstappen was weggestorven. Ik wist dat hij geen grotere voorsprong op me had genomen. Hij was gestopt en had zich nu ergens verborgen. Ik verminderde mijn snelheid en begon nu langzaam en voorzichtig, centimeter voor centimeter, langs de enorme uitsteeksels van de stenen steunberen te kruipen, met korte, snelle spurts van de ene donkere schaduw naar de andere. Ik was halverwege de zijmuur van de kathedraal toen ik het geluid van brekend glas hoorde. Ik snelde de straat op en keek net op tijd omhoog om hem door een gat te zien verdwijnen dat hij in één van de kostbare, gebrandschilderde ramen had geslagen.
Ik ging dezelfde weg en trok me op aan de uitstekende stenen van de bovenste boog, terwijl ik mezelf vasthield aan de versieringen en ik was dankbaar voor het ornamentele beeldhouwwerk van de middeleeuwse ambachtslieden. Ineengedoken klauterde ik achter hem aan door het kapotte raam en kwam op een smalle, stenen richel. De enorme kathedraal was binnen vaag verlicht en de golvende Gothische architectuur creëerde een patroon van schaduwen.
Centimeter voor centimeter bewoog ik me langs de stenen richel tot die zich verbreedde en bij een stenen balustrade eindigde. Erachter was een stenen trap die omhoog leidde.
Het was onmogelijk die trap met enige snelheid op te gaan. Hij boog en kronkelde zich omhoog in nauwe spiralen tot hij een smalle, stenen loopgang bereikte over het dwarsschip heen, dat naar de sacristie ver beneden leidde. Ik keek naar beneden en zag de banken die er uit zagen als speelgoed in een poppenhuis, de flakkerende kaarsen die slechts speldenpuntjes licht waren. De loopgang kwam uit op een andere smalle trap, maar die was tenminste recht en ik nam hem met drie treden tegelijk.
Door de manier en het gemak waarmee Colare zich door de kathedraal verplaatste, was het duidelijk dat hij hem al eerder had gebruikt als schuilplaats of als middel om aan een achtervolging te ontkomen. De trap leidde naar de top van het enorme, gewelfde plafond van de kathedraal en ik zag Colare over de stenen leuning van een korte loopgang klauteren. Hij stak zijn hand uit naar een klein, gebogen raam van ondoorschijnend glas.
We bevonden ons hoog boven het priesterkoor en het hoofdaltaar, veertig meter boven de stenen vloer, net onder een stel houten balken die het grote dak ondersteunden. 'Colare,' riep ik, 'stop.'
Zijn antwoord was een schot dat door de kathedraal weergalmde. Ik zag hem het raam openduwen en er als een kat doorheen verdwijnen. Ik ging achter hem aan, sprong over de stenen leuning terwijl ik niet naar beneden dorst te kijken en wrong mezelf door het raampje. Ik haalde het maar net. Buiten rukte de koude wind aan mijn gezicht en ik greep me vast aan een gegroefd stuk van het dak, groen van verweerde ouderdom.
Ik zag hem nergens, maar de rijen gargouilles waren geschikte schuilplaatsen. Ik liet me langs het hellende dak naar beneden glijden naar de dichtstbijzijnde waterspuwer en hield me daar aan vast.
Ik had me er net aan opgetrokken toen hij aan de andere kant verscheen, het pistool in zijn hand recht op mijn hoofd gericht. Ik liet de gargouille los en liet me langs de steile kant van het dak naar beneden glijden op het moment dat hij vuurde. Het schot ging net over mijn hoofd heen. Mijn voet raakte iets - de goot langs de rand van het dak. Met een snelle beweging haalde ik Wilhelmina te voorschijn en schoot op hetzelfde moment omhoog vanuit mijn liggende positie. Ik had een duidelijk doelwit.
Hij werd door twee kogels geraakt. Ik hoorde hem naar adem snakken en ik keek toe hoe hij langzaam naar voren begon te vallen. Met zijn hoofd vooruit kwam hij naar beneden.
Ik stak een hand uit om te proberen zijn val te stuiten, maar net buiten het bereik van mijn hand gleed hij van het steile dak. Ik zag hoe hij één van de waterspuwers raakte, ernaar greep, miste en over de rand ging.
Hij schreeuwde niet toen hij naar beneden buitelde. Het enige dat ik hoorde was een hoge toon van ongeveer een seconde, een scheurende kreet en toen was het allemaal voorbij.
Ik keek naar beneden, maar het was te donker om iets te zien. Terwijl ik langzaam een zucht van verlichting liet ontsnappen, begon ik me aan de gegroefde dakplaten op te trekken naar het raampje toe. Ik liet mezelf naar binnen glijden en bleef daar een ogenblik zitten terwijl ik diep adem haalde.
Ik kreeg het rare gevoel dat ik niet een zaak net had opgelost, maar net aan eentje was begonnen.
Colare was opgeruimd en ik had mijn blunder goed gemaakt, maar ik bleef maar één ding zien: kin met litteken, potlooddunne snor en kleine zwarte ogen.
Tegen de tijd dat ik naar beneden was geklauterd, zwermden overal Parijse gendarmes rond. Jacques Dobos was er bij. Carlton was met een gewond been naar het ziekenhuis gebracht. Niets ernstigs, vertelde Dobos me. Ik liet hem de scherven opvegen en wandelde weg.
Ik voelde me moe, nat en koud en het gezicht van majoor Soe Jat bleef maar voor me zwemmen. Hem zien was zoiets als het zien van een ratelslang in je achtertuin. Niet iets dat je nonchalant van je af kon zetten.
Ik was op weg naar het kamertje dat ik had gehuurd, maar plotseling keerde ik om en ging op weg naar het oosten. Ik viste het papiertje uit mijn zak en controleerde het adres. Yvonne had gezegd dat ik mijn premie kon innen op het moment dat we Colare hadden. Ik wilde niet alleen slapen. Dat had ik al zes maanden gedaan, vanaf het moment dat we Colare op het spoor waren gekomen. Ik vond het gebouw en haar flat op de tweede verdieping.
Het was harder gaan regenen en ik was doorweekt in mijn straatventerkleren, hoewel een straatventer zonder kar. Er was geen bel, dus ik klopte aan. Ogenblikkelijk ging de deur op een kier en toen helemaal open.
Haar ogen verwijdden zich en hoewel zij een dunne pyjama aan had, zag ik dat zij niet had geslapen, in ieder geval niet lang. Lange tijd bestudeerde zij mijn grimmige gezicht en toen glimlachte ze, een langzame glimlach voortkomend uit bewondering en opluchting. 'Gefeliciteerd, Nickie,' zei ze.
'Bedankt,' antwoordde ik terwijl ik me langs haar heen werkte. 'Heb je hier een bad?'
Ze sloot de deur, zette de ketting vast en gebaarde naar de aangrenzende kamer. 'Ik zal een cognac voor je inschenken,' zei ze.
'Doe dat, schat,' antwoordde ik terwijl ik mijn kleren uitgooide en naar de badkamer liep.
Het water voelde lekker aan en was verkwikkend. Ik maakte het zo heet als ik kon verdragen tot mijn huid rood begon te worden. Maar toen ik er weer uitstapte voelde ik me weer een beetje mens. Ik trok alleen mijn broek aan en stapte de woonkamer binnen waar Yvonnes lichtblauwe ogen mijn brede borst opnamen.
Ze gaf me een cognac en kroop in mijn armen. Haar hoofd kwam nauwelijks tot aan mijn schouders. Haar volle, ronde lichaam bewoog opwindend in de dunne pyjama en haar borsten speelden verstoppertje door de dunne stof heen. Ze had een jurk aan kunnen trekken, maar ze had het niet gedaan en plotseling wilde ik haar hebben, koortsachtig en wanhopig. Misschien begreep ze hoe ik me voelde. Zoals ik al heb gezegd had er vanaf het begin een wederzijds begrip bestaan. En misschien kon Yvonne de spanningen en de druk van deze smerige zaak beter begrijpen dan de gemiddelde andere vrouw.
Ik liet de cognac door mijn keel lopen. Het verwarmde me en zette me in vuur en vlam. Maar eerst moest ik nog iets anders uit mijn gedachten bannen.
'Wat voor soort zaak is die Les Jeunes Bohémiens?' vroeg ik. 'Weetje er iets van?'
'Een enorme verzamelplaats, zoals jullie zeggen, voor studenten,' zei ze. 'Alle linkse studentengroepen ontmoeten elkaar daar. En ook de verlorenen, de sloebers, de steuntrekkers. Het staat in heel Europa bekend als dé plaats waar alle ultralinkse groepen elkaar treffen.'
Ik liet haar woorden een tijdje door mijn gedachten spelen. Soe Jat en een stelletje ultralinkse warhoofden. Het zei me niet veel. Ik leunde achterover en borg Soe Jat weg in een hoekje van mijn geest en strekte me uit. Morgenochtend zou ik Hawk bellen. Misschien dat die een paar antwoorden voor me had. Ik dacht aan zijn staalgrijze ogen, aan dat wat stijve uiterlijk dat een bikkelhard innerlijk verborg en dacht eraan wat hij gezegd zou hebben als ik Colare had laten glippen. Ik huiverde en wendde me tot Yvonne.
Ze had naar me zitten kijken en zonder een woord te zeggen sloeg ze haar armen om mijn nek. Haar lippen waren verrukkelijk warm en ze riepen een begeerte bij me op die al lange tijd niet was gebruikt. De knopen van haar pyjamajasje gingen los bij mijn aanraking en ik vond haar ronde borsten, die warm en zacht en stevig waren en die zich spanden met een eigen begeerte.
Yvonnes handen op mijn borst gingen langzaam naar beneden, liefkozend en strelend en haar tong speelde een heerlijk spel met die van mij. Die ogenblikkelijke verstandhouding tussen ons strekte zich ook tot dit uit, want zij kwam in mijn armen met een natuurlijk gemak en wij vreeën alsof we het al jaren met elkaar deden.
Yvonnes benen waren kort maar slank, sterk en jong en wikkelden zich rond mijn dijen in een veeleisende begeerte. In haar vrijen combineerde Yvonne hartstocht en tederheid, opwinding en een vreemde troostende kwaliteit.
'Ga op je rug liggen, chérie,' mompelde ze en ik voelde hoe haar vingers mijn riem open maakten en daar heerlijk opwindend op verkenning gingen. Ze drukte haar borsten tegen mijn borst aan en liet ze langs mijn lichaam verder omhoog komen tot de zachte punten tegen mijn lippen lagen, tegelijk vragend en gevend.
Toen ik mijn lippen van elkaar haalde om de zachte, begerige tepels naar binnen te zuigen, huiverde ze. Haar benen klemden zich om mijn middel en ze begon ritmisch tegen me aan te wrijven, eerst traag, toen sneller, tot ze me plotseling losliet en me smeekte in haar te komen.
En ik ging in haar. Zij was een zich spannend, hartstochtelijk wezen dat zich omhoog drukte onder mijn stoten. Plotseling lag ze stil, nog natrillend van extase, een langgerekt ogenblik tussen twee werelden. Toen liet ze me gaan, haar ogen gesloten, en haar armen drukten mijn hoofd tegen haar borsten.
Zo viel ik in slaap op die twee zachte kussens en in het licht van de ochtend liefkoosde ik ze met mijn tong. Ze bewoog zich even, greep mijn hoofd stevig vast en drukte die op haar borsten terwijl ze zuchtte van tevredenheid.
Ik heb nooit dankjewel willen zeggen tegen een vrouw met wie ik gevreeën heb, maar toch zou het juist zijn geweest dat tegen Yvonne te zeggen. Er was een bepaalde troost van haar uitgegaan, een vertroostend welkom dat boven de hartstocht van het lichaam was uitgestegen. Misschien was dat weer dat begrip tussen ons dat haar en mij scheen te omgeven.
Toen het licht was geworden stond ze op, trok een beha en een slipje aan en maakte het ontbijt klaar, terwijl ik genietend naar haar keek.
We vertrokken samen naar de Franse Geheime Dienst; zij om aan het werk te gaan en ik om de balans op te maken en Hawk te bellen.
Onderweg stopten we bij het ziekenhuis en spraken even met Carlton die ons vertelde dat hij binnen een paar weken weer in de strijd zou zijn. Hij was nog steeds kwaad over zijn haast, die tot gevolg had gehad dat Colare hem had gezien. Maar het was voorbij nu en daar waren we allemaal blij om.
Op de kantoren van de Sûreté bij de Place de la Concorde, kwam mijn gesprek met Hawk verrassend snel door voor het uur van de ochtend, en hij luisterde naar mijn verslag over het einde van de jacht op Colare met zo'n houding van het-heeft-je-lang-genoeg-gekost. Ik zag die gelooide, stijve uitdrukking van hem voor me die enigszins afkeurend stond.
Die Ouwe had het niet zo op die langdurige jachtpartijen.
Zeker niet wanneer zijn mensen erbij betrokken waren. Hij vond dat soort dingen meer iets voor de FBI of voor de CIA. Ik schraapte mijn keel om de laatste mededeling eruit te gooien.
'Majoor Soe Jat zit hier in Parijs,' zei ik kalm, bijna terloops, en ik genoot van de gedachte dat hij nu het einde van zijn onaangestoken sigaar stuk beet.
Hij begon te sputteren maar ik onderbrak hem.
'Ik weet het zeker,' zei ik. 'Hij liep vlak langs me. En als het er wat toe doet, hij ging een tent binnen die bekend staat als een ultralinks studentencafé. Vertel mij maar wat dat te betekenen heeft.'
Er volgde een lange stilte en toen hoorde ik hem uiterst voorzichtig antwoorden.
'Misschien kan ik dat wel, Nick,' zei hij. 'Maar niet over de telefoon. Ik was van plan je onmiddellijk terug te laten komen, maar nu wil ik datje daar een tijdje blijft en je wat amuseert.'
Ik schudde de hoorn om te zien of er iets mis was met de verbinding.
'Hoorde ik u zeggen wat ik net meende te horen?' vroeg ik.
'Ja,' zei hij. 'Ik wil datje een baard laat staan en misschien wat lang haar en dat je iedere avond naar die club gaat.' Ik trok een grimas. Ik had beter kunnen weten. Met 'je amuseren' bedoelde hij aan het werk gaan.
Zijn stem kraakte over de telefoon.
'Wat je me net hebt verteld is van fantastisch belang, Nick,' zei hij. 'Als Soe Jat zich daar weer eens laat zien, zal dat heel snel zijn. Ik wil een volledige beschrijving van alle personen met wie hij contact heeft. Zoek dat uit en neem dan meteen weer contact met me op.'
'Lang haar en een baard,' mopperde ik.
'Het is maar voor een paar dagen, zodat je niet al te erg opvalt. En haal je Marx wat op, Nick.'
'Welke? Groucho of Karl?' vroeg ik.
Ik hing op voor hij antwoord kon geven. Amuseer je, snoof ik. Goed, verdomme, ik zou mijn best doen. Die flauwekul over dat lange haar liet ik maar langs me heen glijden. Daar was ik te preuts voor. Maar ik vond een mooie, valse baard en ik nam Yvonne iedere avond met me mee uit.
Ik keek en we dronken en praatten met elkaar. Ik had ten minste aardig gezelschap en de druk van haar warme dij tegen die van mij. Iedere avond vonden we een hoekje en kropen naast elkaar. Het was eigenlijk zo slecht nog niet. Ik dronk genoeg vin rouge om expert te worden op dat gebied en Soe Jat bleef maar niet komen. Ik vroeg me af hoe Hawk op het idee was gekomen dat hij terug zou komen.
De meeste anderen leerde ik kennen als vaste klanten, in ieder geval die vier avonden dat wij er kwamen. Voor het merendeel waren zij natuurlijk Franse studenten, maar er zaten ook een heleboel Duitsers tussen, een paar Engelsen en één knaap die door de anderen nagelopen werd, een Amerikaan. Hij was groot en zwaar, met de gespierde armen en schouders van een gewichtheffer.
Ik hoorde dat de anderen hem 'Hengelaar' noemden. Baardig, met kleine flitsende oogjes en een enorm hoofd op een dikke nek. Zoals de meesten die daar kwamen was hij slechts een flauwe afspiegeling van mijn voorstelling van de gemiddelde student.
De meesten, besloot ik ten slotte, waren de beroepsstudenten, de eeuwige studenten die hun studie rekten en zich verstopten in hun boeken en kolleges als excuus om de problemen van het leven niet onder ogen te hoeven komen. Ze hadden altijd al bestaan, ook toen ik nog naar school ging.
En dan had je de verlorenen, de zoekers die niet wisten waarnaar ze werkelijk op zoek waren. En ook zag ik de slimme jongens, diegenen die bij elkaar kwamen voor elke onbeduidende zaak, diegenen die dachten dat zij de enigen waren die ooit het vaandel van idealisme hadden gedragen.
Ook was er nog iets anders, iets waardoor ik een wrange en bittere smaak in mijn mond kreeg. Ik bespeurde een duidelijke alles-naar-de-klote sfeer, een filosofie van haat en vernietiging, een soort wilde ziekte die uithaalde tegen de hele wereld. Er zat een vorm van smerigheid aan dat protest, een ontkenning van alle verworvenheden van de mensheid ten gunste van de een of andere volledige chaos. Veel van hen waren wat ouder dan de gemiddelde student, maar daar staat weer tegenover dat de Europese studenten meestal wat langer hun studie lopen dan de kinderen bij ons thuis in Amerika. Maar ondanks dat liep de verbittering door alles heen: een harde, smerige verbittering die niet thuishoort in hen die idealisme voor zich opeisen. Yvonne en ik hadden het erover in verborgen termen, als we zo samengekropen in ons hoekje zaten, een stelletje dat duidelijk alleen met elkaar te maken wenste te hebben. 'Ze denken niet positief,' mompelde ze tegen mij. 'Ze zijn alleen maar negatief. Ze kunnen alleen maar honen, verwerpen en vernietigen.'
Het was inderdaad een raar zootje daar. Die zogenaamde studenten met hun hippie meisjes, jonge dingen in korte rokken en kleurige T-shirts waarin de borsten vrijelijk heen en weer dansten. Lange avonden hield ik door de rook de deur in de gaten en wachtte.
Toen hij die vierde avond, bijna om middernacht, open ging en ik die gestalte zag binnen komen en hem daar rustig met zijn handen in de zakken van zijn regenjas zag staan, klemden mijn vingers zich om Yvonnes arm.
Met mijn hoofd op haar schouder, zogenaamd om haar blonde haar te liefkozen, zag ik door halfgesloten ogen hoe Soe Jat de menigte opnam. Ik zag hoe een gestalte zich van een tafel losmaakte en naar hem toe liep. Het was die Amerikaanse dommekracht, degene die ze Hengelaar noemden. Ze spraken even met elkaar en toen ging Hengelaar hem voor naar een achterkamertje en zij verdwenen uit het gezicht.
Ze bleven er ongeveer voor de duur van een fles - de manier waarop ik gewend was geraakt in die tent de tijd te meten. Toen ze weer te voorschijn kwamen, gleed Soe Jat onopvallend door de club en hij glipte naar buiten. Hengelaar schoof weer bij aan het tafeltje waar het gesprek gedempter werd.
'Laten we hem smeren, schat,' zei ik tegen Yvonne. En ik bracht haar naar huis.
Ik denk dat we allebei begrepen dat dit onze laatste nacht samen zou zijn, want we vreeën lang en teder met elkaar, terwijl we van eikaars lichaam genoten zoals je van een goede cognac kan genieten. En weer begreep ze het op een manier zoals maar weinige vrouwen dat kunnen en 's ochtends, voor ik me aankleedde, liet ze haar handen over mijn borst zwerven.
'Pas goed op dat mooie lijf van je, Nickie,' zei ze. 'Misschien dat er ooit weer eens een tijd voor ons beiden komt.'
'Hetzelfde voor jou, ma chérie,' antwoordde ik. 'Blijf uit de buurt van verdwaalde kogels.'