No 1969 By Universal Publishing & Distributing Corp.
Nederlands van: Rinus Suydersee
Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
ISBN 90 283 0463 0
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
No 1975 By Uitgeverij Romanpers BV - Amsterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
Ik was naar Hong Kong gekomen om te vrijen en was uiteindelijk middenin een oorlog terechtgekomen. Wat dat betreft was ik dus aan de verliezende hand.
Ik was nog geen twee uur in de kroonkolonie, of ik was al belazerd door een Chinese jeugddelinquent met de onwaarschijnlijke naam van Mycroft, had een politieagent vermoord zien worden, was het jacht Semiramis onder m'n reet opgeblazen, was er op me geschoten en had ik in het weinig welriekende water van de haven van Hong Kong gelegen. Ik had het heel sterke vermoeden dat de Rode Tijger-tong het plan had mij om zeep te helpen. Zeker wist ik dat het hele politieapparaat van Hong Kong achter me aan zat.
Ik had echt niet veel tijd om na te denken over Frederica Masten-Ormsby, de nietsvermoedende oorzaak van dit alles, de vrouw waarvoor ik naar Hong Kong was gekomen. Bovendien was ze niet eens in Hong Kong.
De bediende die Freddy's telefoon aannam zei: 'Weggegaan. Voor twee weken vertrokken naar Singapore. Weet niet wanneer ze terugkomt.'
Maar het maakte allemaal heel weinig uit. Nog geen minuut nadat ik had opgehangen begon het gelazer en zat ik in de rotzooi. Het was ook weinig hoopgevend dat ik een soort persona non grata was voor de Hong Kong-politie en dat mijn baas Hawk uit elkaar zou ploffen als ik hem dit vertelde. Ik had de opdracht gekregen naar het Amerikaanse consulaat te gaan om hem te bellen via de telefoon met spraakomvormer. Dat deed ik dan ook, direct nadat ik aan wal was geklauterd in Victoria-park, eruitziend als een half verzopen, krolse kater.
Nu was ik in de codekamer van het consulaat, alleen, druipend op de nieuwe pers van het regeringsgebouw. Ik had papier gekregen, een potlood, een papiervernietiger, een onderlegger voor eenmalig gebruik en een koude blik van de eerste attaché die zich voorstelde als Wilkins. Allistair Pembroke Wilkins was een verwaande kwast die me ogenblikkelijk al niet mocht. Misschien was het persoonlijk, maar misschien hield hij gewoon niet van druipnatte kerels die over zijn achtermuur klauteren en zijn consulaat binnendringen via de keuken. Aanvankelijk vertrouwde hij mijn geloofsbrieven niet, maar toen ik hem een bepaald codewoord liet horen, ging dat wat beter. Ik zou wel eens een AXE-agent kunnen zijn, en dan had ik het volste recht om zijn telefoon met spraakomvormer te gebruiken. Met AXE zelf had hij evenmin veel op, maar dat is dan niet nieuw. Zonder veel omhaal vertelde ik Hawk dat ik in de knoei zat. 'Geen bewegingsvrijheid meer?' Hij snoof als een oude tijger zonder tanden die voor een enorme homp vlees wordt gezet. Met dit verschil dat Hawk dan nog wel tanden heeft. Momenteel, zei ik, 'gaat het nog. Ik kan nog rondlopen, maar het is riskant en ik weet niet hoelang dit nog zal duren.'
Ik vertrouwde er niet al te erg op dat Allistair Pembroke Wilkins de politie van Hong Kong van me vandaan zou houden als die kwam aankloppen.
Stilte. Ik kon alle duizenden kilometers draad horen zoemen en de sigaar van de ouwe knetterde voor pakweg een honderd ballen per knetter.
'Moet ik u alles vertellen, meneer?'
Nu niet. Later, als ik je weer zie. Ik heb een klus voor je. Hoogste prioriteit. EW.'
'Einde wereld. Dan was het een grote klus.'
Het is absoluut noodzakelijk dat je je vrij kunt bewegen,' zei Hawk, 'want anders heb ik geen donder aan je. Kun je wegkomen uit Hong Kong zonder gebruik te maken van het consulaat? De regering wil ik er op geen enkele manier in betrekken.'
Zelf had ik er ook al over lopen nadenken.
Dat lukt me wel, zei ik. 'Ik heb hier ergens een connectie.' Ik was lang niet zo overtuigd als ik klonk, maar in mijn situatie had ik geen andere keus.
'Maar het zal snel moeten gebeuren,' zei ik.
Hawk begreep het. 'Luister. Ik geef je nu aan een meneer. Val hem niet in de rede en vraag niets. Zorg dan dat je als de sodemieter uit Hong Kong wegkomt en dat karwei voor me opknapt.'
Hij zei een paar woorden tegen iemand naast hem en toen kwam er een aangename, diepe stem over de lijn. Een beschaafde stem die Engels sprak met een heel licht accent. Engels Engels, geen Amerikaans.
'Mijn naam is Dato Ismail bin Rahman. Zegt u dat iets, meneer N3?'
'U bent ergens doctor in,' antwoordde ik. 'Waarschijnlijk niet in de medicijnen. Bent u soms van de Maleise regering?'
Er klonk waardering in zijn diepe lachje. 'Dat is juist. Van het kabinet om precies te zijn en om nog preciezer te zijn ben ik minister zonder portefeuille.' ...
Dat betekende: veiligheidsdienst. De Maleise veiligheidsdienst. Politiek of civiel.
'Ik heb begrepen dat u al eens in Malakka bent geweest, meneer N3?' vervolgde de stem.
'Heel even.' Dat was tijdens mijn vorige opdracht in Vietnam. De jacht en het uiteindelijke doden had me helemaal tot aan het Maleise schiereiland gebracht.
'Spreekt u Maleis?'
'Iets, maar ik spreek vloeiend Kantonees.'
'Uitstekend. Erg goed. Hoewel ik denk dat deze zaak zich bijna helemaal in de jungle zal afspelen waar u weinig aan uw Kantonees zult hebben. Ik, en daarmee bedoel ik natuurlijk mijn regering, wil dat u een man voor ons doodt, meneer N3. Uw regering is uiterst medewerkend en heeft me toestemming gegeven met uw meneer Hawk samen te werken. Die heeft me verzekerd dat u een expert bent in dit soort zaken en de beste voor dit karwei.'
Al die omhaal begon me een beetje te vervelen. De deur van de codekamer was net op een kier opengegaan en Wilkins gluurde naar binnen. Ik wierp een priemende vinger in zijn richting. Wilkins fronste zijn voorhoofd en de deur ging weer dicht.
'Hoe heet die man die u dood wilt hebben, meneer?
'Die heet Lim Jang, een Chinees. Tot aan de Chinese ongeregeldheden in Indonesië - nu zo'n acht jaar geleden - was Lim Jang de machtigste communistische agitator van heel Indonesië. Onder een andere naam, natuurlijk. Op de een of andere manier is hij er, hoogst ongelukkig voor ons, in geslaagd aan dat bloedbad dat op die Chinese ongeregeldheden volgde, te ontkomen.'
Codekamers en telefoons met spraakomvormer zijn prachtige uitvindingen, want waar anders hoor je van officiële zijde dat een regering zelf een bloedbad heeft aangericht.
Stilte. Ik hoorde Hawk op de achtergrond zijn keel schrapen.
'Zegt de naam Lim Jang u iets, meneer N3?'
'Weinig, meneer. Ik heb hem een paar keer horen vallen, maar tot dusver heb ik hem nog niet kunnen plaatsen. Ik begrijp dus dat die Lim Jang nu in Malakka zit, een hoop rotzooi veroorzaakt en dat u hem zo stil mogelijk aan zijn einde wil zien komen. Is dat het, meneer?'
Ik wilde als de sodemieter weg uit het consulaat.
'Dat is het, meneer N3. Lim Jang veroorzaakt ons behoorlijk wat last, al hebben we officieel nooit van zijn bestaan gehoord. Dat zou alleen maar slecht zijn voor de handel en ons toerisme. We willen hem dood, meneer N3, en zoals u dat stelt “stil”. Mijn regering wil gewoon dat die man verdwijnt. Maar nu zie ik uw meneer Hawk gebaren maken die betekenen dat uw tijd kort is. Dat is jammer. Zelf zou ik het prettiger hebben gevonden deze zaak persoonlijk aan u uit te leggen. Het is bijna ironisch dat ik helemaal naar Washington ben gekomen terwijl u, om uw uitdrukking maar eens te gebruiken, zowat in mijn achtertuintje vertoeft.'
Hawk bleef er bijna in. Hij hoestte zijn longen bijna te barsten. Als er een ding is dat die ouwe niet kan uitstaan is het wel welsprekendheid. De deur ging open en Wilkins kwam binnen. Ik wierp hem een woeste blik toe, maar hij bleef gewoon doorgaan met binnenkomen. Ik legde mijn hand over de hoorn. Wilkins overhandigde me een briefje waarop iets met een zwart potlood was neergekrabbeld.
Mijn contactman van de HK-politie laat me weten dat een aantal agenten naar hier op weg is om wat naspeuringen naar u te doen. Op dit moment hebben ze nog tien minuten te rijden.
Ik was verbaasd dat hij het niet had ondertekend. Hij wierp me een onderkoelde blik toe en verdween terwijl hij de deur hard achter zich dicht smakte. Ik moest hem nageven dat ik hem verkeerd had beoordeeld. Hawk snoof over de telefoon. 'Wat is er goddomme aan de hand. Waarom geef je me geen antwoord?'
Ik legde het hem uit en zei hem dat hij nog vijf minuten kon praten.
Die gebruikte hij dan ook erg goed. Als de nood hoog is kan die man schitterend zijn. Hij gaf me wat contacten in Singapore en beloofde me al het geld dat ik nodig zou hebben. Het leek me niet een gepast moment om hem nu te vertellen dat de Amerikaanse regering zojuist in het bezit was gekomen van een enigszins beschadigd jacht ter waarde van zo n tweehonderd duizend dollar. Ik had er gewoon de tijd niet voor. Hawk had pas de helft van zijn tijd gebruikt toen ik al weer op weg was naar de uitgang van dit oord.
Bij de groene gecapitonneerde deur die naar de keuken en de bediendevertrekken leidde, wachtte Wilkins me op. Nog steeds keek hij humeurig en nog steeds scheen hij me, of dat wat ik vertegenwoordigde, niet te mogen. Maar op het moment dat ik langs hem beende, legde hij een hand op mijn arm.
'Ga linksaf als je over de muur bent. Daar is een weggetje. Let maar niet op de troep. Dat weggetje brengt je op Cash Alley en vervolgens op Snake Row. Die wijk is volledig inheems en je zal er geen taxi's vinden. Maar misschien tref je een riksja.'
Ik bedankte hem en liep verder. Op een sukkeldrafje liep hij met me op. 'De politie kan nu elk moment hier zijn. Dat bevalt me helemaal niet. Ik heb de strikte opdracht niet verwikkeld te raken met jullie soort mensen.'
Ik knikte en bedankte hem nogmaals.
Hij begon een beetje wanhopig te kijken. 'Wat moet ik ze zeggen? Ik vind het niet leuk om te moeten liegen.'
Even keek ik hem aan. 'Waarom niet? U bent toch diplomaat?'
'Ik heb mijn eigen werk. Ik kan me absoluut geen moeilijkheden veroorloven met de politie.'
Ik stampte door de keuken en kwam op een klein binnenplaatsje vol vuilnisvaten. Geen van de Chinese bediendes besteedde ook maar enige aandacht aan ons. Ik wist dat zij niet zouden praten. Behalve als er een politieverklikker in het consulaat zou zijn. Dat was mogelijk, hoewel het me niet zo waarschijnlijk leek.
Wilkins liep nog steeds met me op.
'Verzin een list,' zei ik. 'Je hebt nog nooit van me gehoord en me nooit gezien. Doe een beetje verontwaardigd. Ze weten helemaal niets en proberen alleen maar wat.'
Hij knikte, nog steeds fronsend. 'Goed, zoals je zegt. Ik heb nog nooit van je gehoord.'
'Brave jongen.'
Toen moest hij iets van zijn aanstellerige houding laten varen. Hij keek me donker aan en zei: 'Ach was dat maar waar.'
Ik sloeg hem vriendelijk op zijn schouder en zei hem goedendag. Het was nog niet eens zo'n slechte vent voor een bureaufrik. Ik liet hem achter tussen de vuilnisvaten.
Op het moment dat ik over de achtermuur klom, hoorde ik ergens voorin het huis een bel rinkelen.
Hoofdstuk 2
De meeste agenten, in het bijzonder mijn soort dat zich meestentijds ophoudt met het ruwere werk, hebben hun eigen informatiebronnen en hulp van buitenaf. Die zijn privé en kunnen van levens- of doodsbelang zijn. Die heb je uitsluitend voor jezelf. Je deelt ze niet met de andere agenten, ook niet met die uitje eigen organisatie.
Hawk wist dat ik die mensen bezat. Natuurlijk. Maar hij vroeg nooit naar ze. Ik zou het hem trouwens toch niet hebben verteld, behalve onder dwang. Bovendien had hij zijn eigen bronnen, en heel wat meer dan ik had.
Een van de redenen, en zeker niet de laatste, voor het verbazingwekkende succes van Kim Philby om anoniem te blijven en binnen te dringen in onze veiligheidsdiensten en in de Britse SIS zoals hij dat had gedaan, was zijn talent die bronnen te vergaren en te gebruiken. Hij had er honderden en gebruikte ze met een verbazingwekkend talent.
Ik had er geen honderden. Ik had er één, nu op dit moment in Hong Kong. Eén waarop ik kon vertrouwen, weliswaar tegen een zekere prijs. Hij heette Ben Thomson, zonder p, een ex-journalist uit Chicago die een tijdje had gezeten omdat hij zijn vrouw en haar minnaar naar god had geholpen. Ik had Ben lange tijd niet gezien en had nauwelijks aan hem gedacht. Ik had hem niet nodig gehad. Maar nu had ik hem wel nodig. Hij moest me wat inlichtingen verstrekken en ervoor zorgen dat ik uit Hong Kong wegkwam. Dus op het moment dat ik naar Peak liep om een taxi te krijgen, dacht ik wel aan hem. Ben Thomson had maar een klein deel van zijn straf wegens moord uitgezeten. Hij had veel invloedrijke vrienden die in het geweer kwamen. Die trokken aan wat touwtjes, onder een andere naam natuurlijk, zoals dat in die zaken gebruikelijk is. Toen Ben vrijkwam, schonk hij Chicago zijn zegen en stak over naar het Oosten. Een tijd rommelde hij wat rond als freelance journalist. Dat is heel link. Veel. van die mannen gaan eraan onderdoor, worden alcoholist of junk en weer anderen komen in het spionagebedrijf terecht.
Wel had ik gehoord dat Ben een goede drinker was geworden, maar hij ging er niet aan onderdoor. Hij zat nu zo'n tien jaar in het Oosten en was bezig een legende te worden; het soort waarover ze wauwelen in alle journalistenkroegen over de hele wereld als de kurk weer 's wordt losgetrokken. De laatste keer dat ik Ben zag was drie jaar geleden en de laatste keer dat ik iets over hem hoorde, was op een persclub in Washington.
Iemand als ik hangt tamelijk veel rond in journalistententen. Door alleen maar te luisteren kun je verbazingwekkend veel opsteken, zeker als je ook nog eens een borrel weggeeft.
Ik had gehoord dat Ben voor zich zelf een oud slot had gekocht, een soort kasteel, ergens op Lugard Road in de buurt van de universiteit. Ben had zich een serie jonge meiden aangeschaft. De meesten waren Chinees - een paar Eurazisch, of blank - die hij de laan uitstuurde op het moment dat ze twintig werden. Ben had zijn vinger in heel wat zaakjes zitten en wist waar veel mensen zich schuilhielden. Alles wat je wilde weten of gedaan wilde hebben en waarvoor je kon betalen, dat kon je bij Ben krijgen of door hem gedaan laten worden. Ben barstte letterlijk van de poen.
Zulke dingen hoor je dan. Voor een deel zijn die waar. Voor een deel onwaar. Maar twee dingen wist ik wel zeker over Ben Thomson: hij was geen gewone informant en hij was erin geslaagd de meest succesvolle Chinese informatiebron uit het vak te worden. Sommige mensen dachten dat Ben een directe verbinding had met Peking. Misschien. Misschien niet. Ik wist dat AXE een dossier over Ben bijhield, maar Hawk wist niet dat ik Ben persoonlijk kende.
De taxi passeerde een trolleybus van de Peak Trammaatschappij. Ik stak een sigaret op. Een Amerikaanse die ik had mee gejat van een tafel in de codekamer - mijn eigen goudfilters waren niet zo goed bestand gebleken tegen de vochtigheid in de Hong Kongse haven. En ik dacht na over Ben en over de China-informanten in het algemeen. China-informanten zijn over het algemeen diplomaten, wetenschapsmensen en lieden die op enigerlei wijze op een bepaalde positie zitten. Allemaal weten ze veel over het Oosten en in het bijzonder over China. Uiterst nauwgezet bestuderen zij de Chinese persberichten en zij weten precies hoe zij tussen de regels door moeten lezen. Meestentijds verspreiden ze hun eigen mening openlijk, maar er is nauwelijks iemand te vinden die zijn naam eronder vermeldt of die zich publiekelijk bekend maakt. Dat is waarschijnlijk ook de meest veilige methode.
Ben Thomson is een uitzondering. Hij schrijft een krantje: 'Groeten uit Hong Kong' en verspreidt het zelf. Het is wekelijks en de oplage is maar gering - er is niet veel vraag naar Hong Kong-roddels in Crabtree Corners - maar een paar van zijn klanten zouden u verbazen. De New York en de Londen Times om er maar twee te noemen. Ik heb zijn column gelezen en heb het Hawk zien lezen en ik weet dat het in de Verenigde Staten en in Downing Street wordt gelezen. Dat geeft Ben een zeker aanzien en verschaft hem tevens een behoorlijke hoeveelheid macht. Bij geval kan hij sub rosa de VIP's van deze wereld wat gunsten verschaffen en die kunnen hem dan weer wat gunsten opleveren - door hem bijvoorbeeld met rust te laten als zijn bezigheden uiterst discreet zijn.
Ben had het ver geschopt na zijn gevangeniskooi. Daar dacht ik aan toen ik de taxi betaalde en op een grijsstenen poort afwandelde die naar een lange betonweg leidde. Het was donker hier op de Peak en de lucht was kil. Ik huiverde. Ik was nog steeds behoorlijk nat en ik hoopte dat Ben wat Scotch zou hebben en een jas te leen. Als de verhalen juist waren, had hij die Scotch hoogstwaarschijnlijk wel.
Het grote ijzeren hek, versierd met een gekrulde, gouden T, stond open. Toen ik het wachthokje bij de poort naderde hoorde ik gesnurk. Onder een klein peertje lag een jonge Chinees te slapen. Zijn armen had hij voor zich op een haveloos bureau gevouwen en daarop rustte zijn hoofd. Hij had een ragebol van glanzend donker haar en droeg een gebloemd sporthemd. Hij leek ongeveer twintig. Ben's veiligheidsapparaat werkte dus niet zo goed. Maar misschien had hij dat niet nodig.
Ik liep de oprit op en kwam langs een zwembad, een lelievijvers met een smal bruggetje dat naar een groepje pijnbomen leidde, met zo hier en daar een Chinese vijg en wat kamferbomen.
Een nachtuil oehoede de nacht aan flarden en ergens klonk een kreetje.
In het huis waren twee lichten ontstoken. Eén boven en één beneden. Om de een of andere reden was het licht van het portiek aangelaten. Er was voldoende maan om te zien dat de woning in werkelijkheid een waarachtig kasteel was: vier verdiepingen gevels, kantelen en torentjes, een gotische verschrikking uit de Victoriaanse tijd, opgetrokken uit smerig kalksteen. Ik liep naar het portiek en gaf een klap op de bel.
De deur werd opengedaan door een oude amah in een verschoten katoenen cheongsam. Haar tanden waren elders en ze stond me mummelend te woord. Achter haar zag ik een glimp geel licht over een glanzend gewreven gangvloer.
Ten slotte slaagde ik erin de amah ervan te overtuigen dat ik niet bezig was iets te verkopen, maar dat ik meneer Thomson wilde spreken. Ze was zichtbaar in de war dat ik erin was geslaagd langs die wakkere borst aan de poort te komen.
'Wie kan ik zeggen?'
'Meneer Arneson. Kenneth Arneson.' Het had geen enkele zin die bediende te vertellen wie ik was.
'Meneer Ornwaso. Ik zal zeggen.'
Ze schuifelde weer terug de hal in en trok een paar ouderwetse schuifdeuren open. Een meisje liet een kreet horen, niet van schrik, maar van verrassing. Daarna lachte het meisje. Ben Thomson, even nors als altijd, zei iets. De amah gaf een mummelend antwoord en kwam weer naar me toe. 'Kent u niet. U nu weggaan. Alstublieft, meneertje.'
De deuren stonden nog open. Ik leunde over het oude mensje heen en riep de hal in.
'Deze Arneson ken je wel, Ben. Uit Chicago.'
Weer lachte het meisje, met dat bepaalde lachje dat meisjes op bepaalde momenten laten horen. Het lachen hielp abrupt op en Ben Thomson kwam naar de schuifdeuren toe om naar buiten te loeren. Ik stond in het licht, zodat hij mijn gezicht kon zien.
'Ik mag doodvallen,' zei Ben.
Hij snauwde iets tegen de amah in het Chinees, het was zeker geen Kantonees, en zij verdween. Ben kwam door de hal op me af. Achter hem, afstekend tegen het licht dat uit de kamer kwam, zag ik een meisje naar buiten schieten, achter de amah aan. Het was een schatje en ze droeg, godbetert, een babydoll. Op haar gezicht had ze rosé make-up. Van haar citroengele kleine borstjes hing er één naar buiten. Ik schatte haar zo rond de achttien.
Ben wachtte tot beide vrouwen uit het gezicht waren verdwenen, toen opende hij de deur voor me en ging me voor door de hal naar zijn grote studeervertrek. Op een antiek opiumbed lagen wat kussens. Het zag er allemaal behoorlijk verkreukeld uit. Ben schoof de deuren achter ons dicht. Grinnikend keek ik hem aan.
'Je bent een smerige, oude viezerik.'
Hij grinnikte ook. Zijn tanden had hij nog, hoewel het merendeel van zijn muisgrijze haar was verdwenen. Ben moest al aardig tegen de zestig lopen.
'En jij bent zo'n ellendeling die mensen lastigvalt zonder ze eerst behoorlijk te waarschuwen. Hoewel ik kan raden waarom, heb je er wel een leuk moment voor uitgezocht.'
'Dat kan wachten,' zei ik, 'ik daarentegen niet.'
'Wachten, verdomme? Op mijn leeftijd moet je het doen als je het kunt. Het lukt je niet altijd.'
Een geurig houtvuur lag kwijnend in een stenen haard. Ik verplaatste het haardscherm en hing er mijn jasje op te drogen. Op de achtergrond rinkelde Ben wat met glazen en een fles.
'Ik ben niet hierheen gekomen om over je seksleven te leuteren,' zei ik.
'Dat weet ik. Daar valt trouwens toch heel weinig over te vertellen. Maar ik blijf het proberen. Hoe ben je trouwens door die poort gekomen, zonder dat je werd opgemerkt?'
Ik vertelde het hem.
Hij overhandigde me een glas dat voor de helft was volgeschonken met Scotch. Hij wees naar een theetafeltje op hoge wielen. 'Soda, water, ijs, alles wat je maar wilt. Tegenwoordig drink ik dit spul alleen maar puur.'
Ik nam een slok van de whisky. Prima. Ik zag hem naar de holster met de Luger kijken en naar de schede met de stiletto. Hij zei er geen woord over. Dat had ik ook niet gedacht. Ben mocht dan wel weten wie ik was en voor wie ik werkte, hij zou toch de laatste zijn die daar rechtuit iets over zei. 'Die godvergeten Li,' zei hij. 'Slaapt altijd als hij moet werken. Het goeie is dat ik hem niet werkelijk nodig heb. Bovendien is het een beste jongen als hij wakker is - ha - een paar van zijn zussen werken hier. En hij brengt zijn salaris keurig naar huis.'
Ik wist wat Li voor hem deed. Li scharrelde Chinese meisjes voor hem op. Hoogstwaarschijnlijk vanuit de bezette gebieden of zelfs uit de provincies van de andere kant van de grens.
Ik nam nog een slok en zei grinnikend tegen Ben: 'Ook ben ik niet hierheen gekomen om over Li te leuteren.'
Ben glimlachte en knikte. Daarop wees hij naar een leren fauteuil. 'Sigaren, sigaretten, wat je maar wilt. Ik weet waarom je bent gekomen, Nick. Ik hoorde dat er wat moeilijkheden waren in de jachthaven. Ze hebben gedregd naar een kerel die Arneson heette, Kenneth Arneson om precies te zijn. Zijn lijk hebben ze nog niet gevonden.'
Zo is het maar net,' zei ik, 'en als het aan mij ligt hoeven ze ook helemaal geen lijk te vinden. Zeker niet dat van mij. Dat is een van de redenen waarom ik hier ben. Ik heb wat hulp nodig, Ben.'