No 1967 By Universal Publishing and Distributing Corp.
Nederlands van: Henk van Slangenburg
Omslagontwerp: Alex van Jagtenberg
ISBN 90 283 0299 9
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
Romanpers B.V. - Amsterdam
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Hoofdstuk 1
-
De dunne nachtmist die, geruisloos en sinister en zacht als een kat, uit de Baai landinwaarts sloop, legde een dempende witte wade over het stukje oud en nieuw China in San Francisco. Het was een druilerige oktoberdag geweest met lage wolken en af en toe regen, en de avond was vroeg gevallen. China-town, gezien door een filter van vochtig gaas, was een door neon verlicht toneel waar obscure figuren zich op geheimzinnige missies bevonden.
Op deze avond zou het voor een vreemdeling makkelijk zijn geweest in China-town te verdwalen. Maar als hij had verkozen door de mist omhuld op een hoek te blijven staan en te luisteren, zou hij geweten hebben waar hij was door de dialecten van de voorbijgangers - Peking, Kanton, Sjanghai, Hongkong - en vooral het geslof van Chinese schoenen op het natte trottoir. Dit slissende geluid kwam van de ouderen; de nieuwe generatie in China-town liep met deinende minirokken en schetterende transistorradio's, klakkende hoge hakken en kletterende, met ijzer beslagen cowboylaarzen.
Aan de grens van China-town, in Bush Street bij Stockton, bevond ' zich een kleine boekwinkel met twee bloedrode neonreclames. Op de ene stond in Engels: Zn- en Verkoop van Boeken - Oud en Nieuw - Antieke Boeken. Het andere neonbord vertoonde dezelfde mededeling in Chinese lettertekens.
Soen Jat, de eigenaar van de boekwinkel, bevond zich in de achterkamer en dronk een kopje zwarte drakenthee - oeloeng in het Kantonees - en bladerde in zijn nieuwste pornografische aanwinst. Het was amusant en nogal stimulerend, en Soen Jat begon behoefte aan een vrouw te krijgen. Hij zou nog een opiumpil nemen eer hij op zoek ging naar de vrouw. Nog één opiumpil. Zoals hij wist zou deze zijn zintuigen - maar niet het genot - afstompen, zodat zijn prostituee hem gedurende minstens een uur kon stimuleren zonder dat zijn levenssappen uit hem zouden stromen. Soen Jat nipte aan zijn thee en glimlachte, in dromen verzonken, terwijl hij bladerde in dit zeldzame exemplaar van de Tsjin Ping Mei. Terwille van het grotere plezier en omdat hij een analytische geest had, probeerde hij te berekenen waar hij toe in staat zou zijn als hij maar één opiumpil nam. En als hij er nu eens twee nam?
Soen Jat schudde zijn hoofd en glimlachte om zijn fantasieën, maar niettemin probeerde hij ratio en quotiënt te berekenen en, dacht hij, de wet van afnemend profijt. Als je twee opiumpillen nam, wilde dat nog niet zeggen dat je twee keer zo potent en volhardend zou zijn. Helemaal niet. Er moest een X-factor zijn, een onbekende, ergens verborgen in ...
De bel boven de deur tinkelde. Soen Jat zuchtte en legde het boek naast zijn kopje, er op lettend dat er geen kreukels in of vlekken kwamen op het papier dat de kleur van oud ivoor had aangenomen. Het boek was minstens tweeduizend dollar waard en hij had al een begerige koper. Toch wilde hij er niet graag afstand van doen. Het was voor een groot bedrag via Hongkong uit China gesmokkeld. Alleen al de erotische prenten, uitgevoerd door een meester, waren een fortuin waard. Terwijl hij de achterkamer verliet keek Soen Jat op de klok aan de muur. Tien over negen. Hij had de winkel tien minuten geleden moeten sluiten, als hij niet zo verdiept was geweest in de Tsjin Ping Mei. Hij trok zijn das recht terwijl hij de groene gordijnen opzij schoof die naar de winkel voerden, en hij was benieuwd wie zijn late klant kon zijn. Zo laat op de avond was er nooit veel te doen. Het ergerde hem eigenlijk een beetje dat de bel was gegaan. Hij had geen behoefte aan klanten - de boekwinkel was camouflage, hij had andere en betere inkomstenbronnen - en hij verafschuwde snuffelaars die zijn tijd verknoeiden en niets kochten. Hij zou, dacht hij nu, deze indringers snel wegsturen. Dan zou hij Soe-Soe opbellen en haar vragen te komen. Zesduizend stoten - hmmm? Zou dat echt mogelijk zijn?
Er stonden twee mannen voor in de winkel. Ze waren beiden lang, droegen beiden een regenjas en een donkere hoed, waren beiden blank. Een van de mannen stond voor de toonbank op Soen Jat te wachten. De ander stond voor een molen met pocketboeken bij de winkeldeur.
Soen Jat, een nogal knappe kleine man van in de vijftig met grijze slapen, was niet dom. Als hij zich niet in de Erotische Zevende Hemel had bevonden en zijn gewoonlijk scherpe geest met vervuld was geweest van de aanstaande geneugten van deze avond, zou hij het gevaar eerder hebben bespeurd. Dan zou hij zich misschien zelfs hebben kunnen redden. Hij had een .38 revolver in een doos onder de toonbank, waar het kleingeld en de postzegels in zaten. Soen Jat keek de lange man aan de andere kant van de toonbank aan. In goed Engels met nauwelijks een accent vroeg hij: 'Ja, meneer? Wat kan ik vanavond voor u doen?'
De man in de regenjas legde twee enorme handen op de glazen toonbank en boog zich naar voren. Hij had zich pas geschoren en de kleine Chinees rook de aftershave lotion. En opeens stond de toestand hem helemaal niet aan. De lange man had kleine, blauwe ogen, van een zeer lichtblauw, koud als de sneeuw. Het ergste was het volslagen ontbreken van een uitdrukking in de ogen - het waren net twee blauwe spiegels die Soen Jat in het gezicht schenen. Zonder zijn blik van Soen Jat af te wenden zei de lange man: 'Okay, Nat?'
De andere man, die niet langer de pocketboeken bekeek, staarde door het raam naar de mistige straat. Hij knikte. 'Okay.'
Soen Jat werd door zijn instinct gewaarschuwd - te laat. De grote hand van de man schoot over de toonbank en greep Soen Jats hemd en das beet. Hij werd half over de toonbank getrokken. De lange man zei: 'De adem van de draak is zuur.'
Dat was het dus! Als Soen Jat ruimte had gehad zou hij een zucht van verlichting hebben geslaakt. Het waren gewoon twee boodschappers, deze harde knapen. Maar waarom deden ze zo vreemd? Zo ruw? Alsof er iets mis was gegaan - alsof iemand, zij, het wisten!
De kleine Chinees schopte en worstelde dapper. Hij zag kans uit te brengen: 'Maar als de draak liefheeft, is zijn adem zoet!'
De grote hand gleed naar zijn keel en drukte. Zijn ogen puilden nu uit. De lange man vroeg: 'Ben jij Soen Jat?'
De kleine man, die vergeefs naar de hand aan zijn keel klauwde, knikte woest. Hij kon geen adem krijgen. De winkel werd nu donker, tolde rond in een nevel. Een glimlachje trok langs de mond van de man. 'Weet je zeker dat je Soen Jat bent? Ik zou niet graag een vergissing begaan.'
Soen Jat knikte weer. Hij was zich er vaag van bewust dat de andere man de jaloezieën voor de deur en ramen had laten zakken. Hij ving een glimp op van het bordje GESLOTEN dat de man voor de deur hing.
De man die de jaloezieën had neergelaten, deed nu de deur op slot. Hij draaide zich om en kwam naar de toonbank. 'Okay,' mompelde hij. 'Laten we er een eind aan maken!' De man die Soen Jat vasthield, liet zijn greep een tikje verslappen. Hij kon weer ademen. De man trok hem als een baal over de toonbank en hield hem rechtop aan de kraag van zijn jasje. Soen Jat snakte naar adem, jammerde van pijn en woede, en tastte met beide handen naar zijn keel. Zijn dorre, holle stem kraakte in zijn pijnlijke keel: 'B-ben je gek - wat doe je - ik ben niet...'
De andere man trapte Soen Jat hard in de liezen. De kleine Chinees opende zijn mond in een geruisloze gil, de pijn was zo intens en onverdraaglijk dat hij het niet onder woorden kon brengen. De lange man draaide Soen Jats armen op zijn rug en hield hem overeind. De andere man gaf hem nogmaals een trap. 'Okay,' gromde hij. 'Laat hem los. Laten we er een eind aan maken en hem smeren.'
De man die Soen Jat had vastgehouden liet hem los. De Chinees viel op de grond en zijn handen tastten naar zijn liezen. Uit zijn open mond stroomden speeksel en geluiden die niets menselijks hadden.
De man die de trappen had gegeven haalde van onder zijn regenjas twee bijltjes tevoorschijn. Het waren ouderwetse tong-bijlen, met een punt aan één kant, scheermesscherp aan de andere kant, en met een kort, verzwaard handvat voor het juiste werpevenwicht.
Hij gaf een van de bijltjes aan de langere man. De man nam het enigszins onwillig aan. 'Dit staat me niks aan,' gromde hij. 'Te veel troep. Waarom kunnen we het niet op een nette manier doen, zoals aan de oostkust? Een paar kogels, een vat met cement, een benzinebrandje? Dit is flauwe kul.'
De andere man stond over de kreunende Chinees gebogen en had zijn bijl opgeheven. 'Kom op,' snauwde hij. 'Jij zit hier net zo diep in als ik. Je hebt je regenjas toch aan? Die vangt het meeste bloed op. En we worden verdomd goed betaald - kom op! Ze willen dat het er als een tong-moord uitziet - okay, dan zal het er als een tongmoord uitzien:'
'Nou, goed dan,' zei de langere man. Hij hief zijn bijl op en liet hem, met de gepunte kant, hard neerkomen. De punt doorboorde de fragiele schedel van Soen Jat en drong diep in de hersens door. De andere man liet een slag op de keel van de kleine man los.
Soen Jat zag in zijn hel van pijn de bijltjes in het felle elektrische licht neerkomen en wist in de laatste seconde van zijn leven wie hem vermoordde. En waarom. Zij hadden hem ontmaskerd.
Zijn hersens functioneerden nog een micro-seconde. Hij dacht aan het meisje, het mooie Chinese meisje waar hij nog die avond mee had gesproken. Had zij hem dan verraden? Nee. Dat dacht hij niet. Ze was rechtuit geweest, dat meisje. Soen Jat hoopte dat ze kans zou zien haar sporen te verbergen, zodat dit haar niet zou overkomen. Maar zij was oprecht. Daar durfde hij zijn leven onder te verwedden. Het leven dat nu ophield te bestaan.
Beide mannen droegen dunne, vleeskleurige rubber handschoenen. Die hielden ze aan toen ze de bijltjes naast het verminkte lichaam op de grond gooiden. De langste man gromde weer. 'We moeten de wapens achterlaten zodat de smerissen ze kunnen vinden, hè? Waarom laten we onze vingerafdrukken ook niet achter om het ze makkelijker te maken?'
De ander, die Nat werd genoemd, wierp een verachtelijke blik op zijn metgezel. Hij was een gangster uit Chicago en hij mocht de moordenaar uit New York niet. 'Schei nou uit met je gezeik,' zei hij. 'Kom op, dan maken we ons schoon en smeren 'm.' Ze gingen naar de achterkamer en vonden de badkamer. Ze wasten hun geschoeide handen en maakten handdoeken nat om hun schoenen en broeken schoon te maken. Toen dat was gebeurd liepen ze om het lijk van Soen Jat heen naar de winkeldeur. Ze lieten het nachtlicht in de winkel aan, deden de deur open en keken in de mistige straat.
De man uit Chicago knikte en de moordenaar uit New York sloeg rechtsaf en beende weg in de mist. De man uit Chicago trok de deur in het slot, trok zijn hoed in zijn ogen en liep naar links, op weg naar Grant Avenue en Market Street. Hier was de mist dunner en hij zag de neonlichten. In een deuropening mompelde een magere Chinese hoer iets tegen hem. Ze droeg hoge hakken en een jurkje met een lange split, en rilde in de kille lucht. Hij schudde zijn hoofd en liep verder. Ruthie wachtte op hem in Chicago. Hij haalde haar voor de geest - Ruthie naakt op bed, ongeduldig wachtend, naar hem kijkend en haar lippen nat makend zoals ze altijd deed. Hij versnelde zijn pas. Het werk was gedaan - nu de pleziertjes. Hij zou morgenochtend om acht uur naar Chicago terugvliegen. Niks aan de hand. En mooi tienduizend harde dollars verdiend door een oude Chinees met een bijltje te mollen.
Toch gek, dacht hij, toen hij Market Street insloeg, dat het met bijltjes moest gebeuren. Om het op een tongmoord te laten lijken, hadden de getypte instructies gezegd. Hij grinnikte. Iedereen wist dat er in San Francisco in geen dertig jaar of meer een moord door een tongbende was gepleegd - de tongs waren morsdood. Maar wat gaf het? Voor tienduizend dollar mochten ze het van hem verlangen. En het was gebeurd. Zijn opdrachtgevers wilden dat de oude Chinees zou worden gevonden met de bijltjes naast zijn lichaam. Ze wilden, dacht hij, iemand ergens iets duidelijk maken. Eén ogenblik vroeg de man uit Chicago zich af wie het was die zij iets duidelijk wilden maken en hoe de boodschap luidde; toen vergat hij het.
En dat was maar beter ook, dacht hij, want hij wist wie zijn opdrachtgevers waren! Hij was als infanterist in Korea geweest en hij had er een hoop gedood. De ironie trof hem. Toen had hij hen gedood - nu werkte hij voor hen. Hij haalde zijn schouders op. Zo was het leven. En hij zou blijven leven zolang zij niet wisten dat hij het wist.
Hoofdstuk 2
Nick Carter, Killmaster van AXE, voelde dat de avond hem ontglipte en stukliep. Hij was als een eenzame man op een zinkend schip, die versteend op de brug stond terwijl het water steeg om hem te omspoelen. Maar toch was hij niet alleen. Zij was er. Ze was lief en mooi en klein en ze rook verrukkelijk. Ze had gouden haar en een mond als een roze-knop en wijze, zeer wijze grijze ogen. Haar naam was Debbie Hunt en ze zei dat ze eenentwintig was en Nick wist dat ze loog. Hij gaf haar achttien - hooguit negentien.
Nick was net terug van een opdracht in Israël en hij had behoefte aan een week rust en ontspanning eer Hawk een nieuwe manier kon bedenken om Nicks nek in een andere strop te steken. Maar het zou anders lopen. Eerst was de brief gekomen, gevolgd door een telegram. Beide waren afkomstig van een zeer oude vriend van Nick, Meredith Hunt, een herenboer in Indiana. Zowel de brief als het telegram verzochten Nick op dochter Debbie te passen bij haar eerste bezoek aan New York.
De Hunts hadden natuurlijk geen idee van Nicks werk. Wat hen betrof was hij een oude vriend die genoeg geld had om in New York in een dakflat te wonen zonder ooit te werken. Dat was niet belangrijk. Wat belangrijk was, was dat hij een aardige vent was die je kon vertrouwen. Hun lammetje zou veilig bij hem zijn. Het zou noch bij Meredith noch bij zijn vrouw Faith zijn opgekomen dat Nick Carter misschien niet veilig bij hun lammetje zou zijn. Nick had tijd om een paar dingen te regelen. Hij reserveerde een kamer voor het meisje in het Barbizonhotei voor vrouwen en had dat naar Debbie op haar dure kostschool Sweet Briar getelegrafeerd. Hij telegrafeerde dat hij haar in haar hotel zou opzoeken.
Zij ging niet eens naar het hotel. Even na zes uur die avond, een mooie, zachte oktoberavond met een volle maan boven het Empire State Building, werd er op de deur geklopt. Pok, Nicks Koreaanse bediende, deed open. Nick lag op een bank in zijn werkkamer, met een glas Remy-Martin op zijn brede borstkas en een sigaret in zijn mond. Hij lag ontmoedigd aan dochter Hunt te denken. Waarom was hem deze eer toegevallen? Juist hem! Hij had zelfs een afspraakje moeten afzeggen met Lucia, een prachtig Baskisch meisje dat in de Chez Madrid zong en die net nu, en misschien nooit weer, op punt van smelten stond. Nick nam nog een slok cognac en vloekte zacht. Oude vrienden konden lastpakken zijn! Debbie, dacht hij, was waarschijnlijk dik, had knobbelknieën en puistjes. Of ze was mager, droeg een dikke bril en had hersens. Deed er niet toe. Ze was een jong meisje, en er stond hen beiden een verdomd vervelende tijd te wachten. Hij nam nog een slok cognac en vloekte weer. Hij zou natuurlijk niet dronken worden, maar hij kon beter nog wat nemen. Na hun avondje uit zou hij waarschijnlijk naar een melksalon met haar moeten. Pok kwam de kamer binnen. Hij was nu al enige tijd bij Nick, ging naar school, en zijn Engels was veel beter geworden. Hij was een keurige figuur in zijn donkere broek en gesteven witte jasje, maar toen hij sprak wist Nick dat er iets mis was. Nick was ingesteld op Poks stemmingen. Als hij helemaal beleefd en oosters en formeel werd, was hij het ergens niet mee eens.
'Is jong meisje om u te spreken,' zei Pok. 'Erg jong meisje. Heel knap. Ze zegt dat ze verwacht wordt en hier logeert.' Pok sloeg zijn armen over elkaar en kneep zijn ogen toe.
'Ik ken geen jonge meisjes,' zei Nick, wetende wie het was, wie het moest zijn. Hij had de Barbizon een half uur geleden opgebeld en gehoord dat juffrouw Debbie Hunt niet was gearriveerd.
'Ze kent u,' zei Pok. Zijn blik was ondoorgrondelijk.
'Ze zegt dat u oude vriend van familie bent. Erg volhardend.'
Nick zwaaide zijn voeten van de bank. 'Het is in orde. Maar het was niet de bedoeling dat ze hier zou komen. Ik heb een kamer voor haar gereserveerd in een hotel. Maar laat haar binnenkomen, Pok. En Pok ...' De jongen draaide zich bij de deur om. 'Ja, meneer?'
'Hoe ziet ze er uit? Dik? Dun? Puistjes?' Het was beter om op het ergste voorbereid te zijn.
Eén ogenblik smolt Poks stijfheid weg. Hij grinnikte en trok met zijn handen een colafles in de lucht na.
'Is Nummer Eén. Erg knap. Ook erg jong! Te jong voor u, meneer. Voor mij, ja. Voor u, nee!'
Nick bedacht zich dat Pok de laatste tijd een neiging tot beoordeling vertoonde - de jongen was automatisch tot de conclusie gekomen dat elke vrouw die naar de dakflat kwam er voor de seks kwam. Dat kon je, gaf de AXE-agent toe, de jongen nauwelijks kwalijk nemen. Het was meestal waar. Maar Killmaster kende zijn oosterlingen, wist ook dat er een tijd voor grapjes en een tijd voor strengheid was De laatste tijd stond Pok een beetje naast zijn schoenen. Wat Nick betrof was het eenvoudig een kwestie van discipline - je was Nummer Eén of je was het niet.
Nu fronste hij tegen de jongen sprak zeer zacht. 'Zo is het wel genoeg, Pok. Als ik behoefte aan je commentaar op mijn privézaken heb, zal ik je er om vragen. Laat de jongedame nu binnen.'
Het gezicht van de jongen werd een masker, hij boog, siste even en verliet de kamer. Hij had het begrepen. Nick Carter grinnikte. Pok was een brave jongen. Alleen moesten af en toe de teugels worden aangehaald. Pok kwam terug met het meisje. Hij zei: 'Juffrouw Hunt, meneer.' Hij verdween.
Het meisje kwam de kamer in en keek om zich heen. Nick probeerde niet te staren toen hij naar voren liep en een hand uitstak. Ze was klein en buitengewoon mooi. En een kind Zijn grote hand omvatte haar kleine hand en hij had het gevoel alsof hij een bloem beroerde. Hij snoof haar parfum op - dat was niet kinderlijk.
Debbie Hunt drukte zijn hand. Ze hield de hand vast. Ze kwam dichterbij en keek hem in de ogen. Haar ogen waren grijs in het heldere wit van haar oogballen. Ze waren zo groot als schoteltjes in een pikant driehoekig gezicht. Haar gouden haar was kort geknipt in een Twiggy-kapsel.
Ze hield nog steeds Nicks hand vast. Nu drukte ze hem zacht en stapte achteruit, haar grote ogen nog steeds op hem gevestigd. 'Ik hoop dat u het niet erg vindt dat ik hier ben gekomen, meneer Carter. Ik heb een hekel aan hotels. Vooral het soort dat u had uitgekozen, meneer Carter. Ik heb het een paar meisjes op school gevraagd - de Barbizon is een verschrikkelijk geval, meneer Carter. Afschuwelijk. Ik kon er echt niet naar toe gaan, begrijpt u wel? Sweet Briar is een meisjesschool, meneer Carter, als u het nog niet wist!' Debbie bracht een goed gemanicuurde vinger naar haar keel. 'Meisjes zitten me tot hier, meneer Carter, dag in, dag uit. Ik ben naar New York gekomen om lol te hebben.'
Nick Carter voelde zich dom, met zijn Remy-Martin in de ene hand en zijn sigaret in de andere. Er volgde een korte stilte, waar het meisje een einde aan maakte door naar een leren fauteuil te lopen en zich er in te laten vallen. 'Ik ben moe,' zei ze. 'Het was een hele toestand om van school weg te komen. Ik zou graag iets willen drinken en een sigaret roken.'
Debbie Hunt sloeg haar benen met een gefluister van nylons over elkaar. Ze droeg een minirok en lange, lange beige kousen die toch niet lang genoeg waren. Nick ving een korte glimp op van een kousenband eer ze het korte rokje glad trok. Haar benen waren slank, bijna mager, maar in volmaakte proportie tot de rest van haar slanke lichaam.
Ze zag hem naar haar benen kijken en glimlachte. Haar tanden waren klein en wit. Ze zei: 'Geen erg mooie benen, hè? Ik weet het - ik ben te mager. Ik hoop nog eens wat gevulder te worden. Maar staar alstublieft niet zo, meneer Carter. Ik hou van oudere mannen, maar ik haat vieze oude mannen. Ik hoop dat u er niet zo eentje bent, want ik geloof dat ik u al mag.'
Nick schraapte zijn keel. Hij voelde zich een tikje dom, een vreemde in zijn eigen huis, en hij begon kwaad te worden. Hij fronste tegen het meisje. 'Vinden je ouders het goed dat je drinkt? En rookt?'
Ze wierp hem een stralende glimlach toe - vol medelijden. Haar mond was ietsje te breed voor de korte, rechte neus, maar hierdoor was haar gezicht meer dan zo maar knap. Ze boog zich naar voren in haar stoel.
'Natuurlijk vinden ze het goed, meneer Carter. Ik ben eenentwintig, weet u. Ik drink elke avond martini's met paps en mams als ik thuis ben, en ik rook als ik er zin in heb. Kom nou!'
Nick snapte het. Hij gaf zich over. Hij liep naar de bar en schonk een cognac in, denkende dat als zij eenentwintig was, hij een agent van de KGB was.
Hij gaf haar een glas en een van zijn lange sigaretten met gouden filter. Ze inhaleerde diep, blies rook door haar neusgaten en liet het glas waarderend tussen haar kleine handen rollen en snoof er aan. Ze schudde haar nertsmanteltje af en liet het naast haar stoel vallen, waarbij ze borsten onthulden die, vergeleken met de rest van haar lichaam, verrassend groot en stevig waren. Debbie ving zijn blik op en raadde zijn gedachten. Ze glimlachte en klopte zich op de borst. 'En helemaal echt,' zei ze. 'Geen opgestopte beha.' De AXE-agent was nu geprikkeld genoeg om vuur met vuur en openhartigheid met openhartigheid te beantwoorden. Hij voelde zich niet op zijn gemak. Hij had een onheilspellend voorgevoel dat dit een troep zou worden - en bespeurde dat de echte strijd zich in zijn binnenste zou voltrekken - maar toch zou hij dit knappe wezentje niet zo maar over zich laten lopen. Hij wilde haar niet hier hebben. Ze hoorde hier niet thuis. En als hij verstandig was, riep hij Pok en ...
Debbie was een slimme vechtster. Ze raakte hem weer terwijl hij uit evenwicht was. Ze keek hem met die enorme ogen over de rand van haar cognacglas aan en zei: 'Nu bent u boos op me, meneer Carter. Waarom? Omdat ik openhartig ben? Omdat ik me niet schaam voor mijn lichaam?'
Toen viel Nick Carter het antwoord in. Hoe hij dit slimmerdje moest aanpakken. Wat ze nodig had, dacht hij, was een stevig pak op die kleine billetjes. Maar hij was haar vader niet! Nou, goed, als ze dan zo graag pseudo-geraffineerd wilde zijn, zo volwassen, dan zou hij haar zo aanpakken! Dan zou ze gauw genoeg terugdeinzen.
Zijn blik was koel toen hij zei: 'Ik ben niet boos, juffrouw Hunt. Geamuseerd, dacht ik. Om de een of andere reden schijnt u te denken dat elke blik, elk gebaar van mij betrekking heeft op uw lichaam. Dat is niet zo, juffrouw Hunt. Het is een erg aardig lichaam, daar ben ik van overtuigd, maar het interesseert me niet. Ga weg en wordt volwassen, juffrouw Hunt. Kom over tien jaar terug. Dan ben ik misschien geïnteresseerd.'
Debbie leunde achterover in haar stoel. Ze sloeg haar benen weer over elkaar en ditmaal nam ze niet de moeite het minirokje glad te trekken. Ze streelde het cognacglas en glimlachte tegen hem. 'Over tien jaar zou ik niet geïnteresseerd zijn, meneer Carter. Tegen die tijd ben ik getrouwd met kinderen. Maar laten we vrienden zijn, ja? Het spijt me. Ik weet dat het onbehoorlijk was om zo bij u binnen te vallen, maar ik kon gewoon niet tegen de gedachte aan dat hotel! En wat mijn manier van praten betreft - u zult het me moeten vergeven of er gewoon niet op letten Zo ben ik nu eenmaal. Ik denk geloof ik wel vaak aan seks en praat er te veel over. Dat kan ik ook niet helpen. Ik vind seks het mooiste in de hele wereld. En wij meisjes krijgen er erg weinig van in Sweet Briar - behalve de lesbiennes en daar kan ik niet tegen!'
Nick wist dat zijn mond openhing. Hij zette het cognacglas aan die mond en dronk. In zijn loopbaan als doder-met-vergunning had hij vaak meppen gehad. Hij had nu het gevoel alsof hij deskundig met een gummiknuppel was bewerkt. Hij keek op zijn horloge. Ze was tien minuten in de kamer, en het gesprek was al volledig uit de hand gelopen. Debbie had zich in de grote stoel opgerold, met haar slanke benen onder zich en haar minirok hoog op haar dijen. Haar glimlach was tartend. 'Wilt u dat ik wegga, meneer Carter? Er zijn genoeg andere hotels behalve de Barbizon. We kunnen altijd nog een verhaaltje bedenken voor paps en mams.'
Dat deed de deur dicht. Meredith en Faith Hunt verwachtten van hem dat hij op hun kind zou passen. Ze was een goochem tienertje en een snoefstertje, en ze praatte te veel en blies te hoog van de toren, maar hij kon haar niet op eigen houtje door de jungle van New York laten zwerven. Je kon nooit weten waar ze terecht zou komen - dood in de East River was een mogelijkheid. Misschien op een potfeestje in Greenwich Village.
Nick kreunde bijna hardop. Die verdomde Meredith en Faith! Ze konden er geen flauw idee van hebben hoe hun dochter in werkelijkheid was. Vooral Meredith kon het niet weten. Hij was een ruwe klant, een voormalige koopvaardij-officier die in zijn jongere jaren de meeste bars langs de Noord-Afrikaanse kust in elkaar had geramd. Hij was, zoals Nick maar al te goed wist, een exponent van de riem en het rietje voor ondeugende kinderen. Maar er was iets geheel mis gegaan. Nick zuchtte, stak nog een sigaret op en keek naar het meisje. Je kon het de Hunts niet kwalijk nemen, dacht hij. Het overkwam alle ouders tegenwoordig. Het was 1972 en het tijdperk van toegeeflijkheid en tieners.
Hij probeerde niet woedend te kijken. 'Blijf hier,' zei hij. 'Ik zal je kamer door Pok laten klaarmaken. Je hebt zeker wel bagage bij je?'
Debbie wriggelde in de grote stoel. 'Twee grote koffers. In de foyer.'
Ze liet weer haar enorm lange benen zien en Nick wendde zijn blik af. Hij liep naar de schoorsteenmantel boven de open haard en pakte een kleine witte envelop. 'Schiet dan op,' zei hij. 'Ik heb kaartjes voor een concert in Carnegie Hall, vanavond. Een pianorecital.'
Debbie maakte een gesmoord geluid. 'Een wat?'
Nick keek haar kil aan. 'Een pianorecital. Door Herman Gross. Een uitstekende jonge pianist. Als je je goed gedraagt neem ik je daarna misschien mee naar de 21.'
Debbie stond op en trok haar rok glad. Hij reikte tot ruim vijftien centimeter boven de knieën. 'En nog iets,' zei Nick. 'Doe vanavond een jurk aan, een echte jurk. Je hebt er toch wel een?'
Ze knikte. 'Jazeker. Een avondjurk, bedoel ik. Maar die is ook mini. Het spijt me.'
Ze kwam naar hem toe en tikte met een kleine hand op zijn wang. Ze was, leek hem, nog geen één meter vijftig. Ze reikte net tot zijn borst. Opnieuw was hij zich bewust van het zeer volwassen, zeer vrouwelijke, zeer sensuele parfum. Debbie tikte hem nogmaals op de wang - hij moest zich scheren - en keek hem met die enorme ogen aan.
'Het spijt me,' zei ze zacht. 'Het spijt me dat ik zo'n mormel ben. Ik zal proberen anders te zijn. Ik geloof dat ik je mag, Nick. Zo mag ik je toch wel noemen? Dat doet paps ook altijd.' Toen hij bruusk knikte ging ze verder: 'Ja, ik mag je, Nick. En je bent geen vieze oude man. Dat weet ik nu zeker. Je bent gewoon een oudere man, en dat is fijn. We kunnen goede vrienden worden en met elkaar praten. We zullen een geweldige tijd hebben. Elkaar dingen vertellen.' Ze streelde met zachte vingers over zijn wang. 'Net alsof ik met een oom of een oudere broer praat. We kunnen eerlijk tegen elkaar zijn!'
Er was iets mis met het beeld dat ze schetste. Nick wist het en betreurde het, maar hij kon er niets aan doen, hij kon niets zeggen zonder het beeld te verbrijzelen dat hij net bezig was op te trekken. Oom! Broer! Hij wenste, volstrekt onlogisch, dat ze een paar jaar ouder was en niet de dochter van vrienden. Hij zou haar iets laten zien wat oudere mannen betrof! Deze - deze Jezebel jr. Debbie wendde zich van hem af. Ze glimlachte en draaide een pirouette op één teen. Ze droeg platte bruine schoenen. 'Eén ding wat vanavond betreft,' zei ze. 'Het recital, bedoel ik. Ik hoor echt al genoeg muziek op Sweet Briar, lieve Nick. Mijn bijvak is muziek. Ik zou veel liever iets anders doen, als je het niet erg vindt.' Hij keek haar achterdochtig aan. 'Zoals?'
Ze keek hem niet aan terwijl ze door de grote werkkamer danste en pirouetteerde, en haar korte rok fladderde omhoog en liet de zomen van haar zwarte panty's zien. 'Ik ben nog nooit naar een LSD-feestje geweest,' zei ze. 'Zouden we dat niet kunnen doen, Nick? Toe. Kun je niet iets zoeken?'
Hij brulde. 'Pok!'
Debbie hield op met dansen en keek hem aan. 'Nee, hè?'
'Precies. We gaan naar het recital.' Pok bleef bij de deur staan, en zijn gezicht was een vlak masker van gekwetstheid. Hij keek Nick niet recht aan, die kwaad naar de jongen keek. 'Breng Deb ... juffrouw Hunt naar haar kamer. Zorg er voor dat er genoeg handdoeken en washandjes zijn.'
Pok knikte en verliet de kamer en wachtte in de gang op het meisje. Debbie keek hem na. 'Hij is leuk. Aardig. Ik mag hem.'
'Jawel,' zei Nick zuur. 'En zo wil ik hem graag houden. Handen thuis, Debbie. Pok is niet als proefkonijn bedoeld.'
'Maak je maar geen zorgen.' Ze danste langs hem naar de deur. 'Ik ga nooit met het personeel naar bed -alleen met de bazen. Jonge bazen, bedoel ik.'
Nick Carter zei: 'Er staat iets op het programma van het recital vanavond, dat me erg toepasselijk lijkt -die jongeman speelt een suite uit de Kindertotenlieder. Het is maar een idee.'
Debbie stak haar kleine, rode tong uit. 'Erg grappig, Nick! Maar je hoeft mij niet dood te maken - bij dat recital sterf ik waarschijnlijk van verveling!'
Nu was het middernacht geweest, en hij had de controle over de avond en over Debbie verloren. Ze waren naar het pianorecital geweest - Debbie in een witte mini-jurk en goud-gevlekte kousen - en dat had precies vijftien minuten geduurd. Ze had geduldig Chopins Etudes in C kleine terts uitgezeten, zich toen plotseling naar Nick gebogen en met haar vochtige mondje in zijn oor gefluisterd: 'Dat is troep. Ik wil weg. Nu meteen.'
'Je blijft zitten,' zei hij grimmig. 'En hou je mond.'
Haar mond drukte nog steeds tegen zijn oor. Opeens liet ze haar warme scherpe tong in zijn oor dartelen. Ze giechelde. 'We gaan. Als je niet meegaat, maak ik een scène. Ik ga gillen. Ik noem je een vieze oude man en roep dat je probeert me te vingeren!' Nick voelde zich verstrakken. Hij twijfelde er niet aan dat ze haar dreigement zou uitvoeren. Hij had haar nog een glas cognac gegeven eer ze de dakflat verlieten, en dat was een vergissing geweest. Ze kon voor een jong meisje kennelijk goed tegen drank, maar ze was niet bepaald nuchter. Hij trouwens ook niet. Nadat ze uit de werkkamer was weggegaan had hij snel een paar borrels gedronken.
Nu zei hij: 'Blijf tot hij de Kindertotenlieder speelt. Dat geeft me misschien inspiratie om mijn remmingen af te werpen. We zullen ze wat laten zien!'
Eén ogenblik droomde hij weg - hij zou het minirokje omhoog trekken, haar broekje omlaag doen, en die rosé kont flink meppen.
Debbie trok haar nertsjasje aan. 'Ga je mee of niet, Nickie? Ik heb je niet echt nodig, weet je. Ik kan het zonder jou ook wel vinden!'
Daar was hij juist bang voor. Opnieuw gaf hij zich gewonnen. Hij moest het wel doen, of haar anders beetpakken en met geweld in de loge houden. Dat zou op zich makkelijk genoeg geweest zijn, maar het zou misschien wat onrust verwekken en de muziekminnaars om hen heen wat koud op het dak vallen. Een dikke douairière - met een lorg-
nette, Godbetert! - had al achterdochtige blikken op hen geworpen vanuit de aangrenzende loge. Waarschijnlijk dacht ze dat hij professor Humert Humbert was met de kleine Lolita.
Nick stond op. 'Goed dan,' zei hij vermoeid. 'Jij hebt gewonnen. Maar ik schrijf je vader om hem er alles over te vertellen.'
De douarière keek kwaad naar hen en siste: 'Ssssst!'
Nick trok Debbie uit hun loge naar de gang. Ze tikte hem op de wang en kuste hem met haar natte rosé mond. 'Dank je wel, Nickie. Ik zat te sterven. En je schrijft paps niet. Je bent misschien dan een vieze oude man, maar ik geloof niet dat je een klikspaan bent.'
Ze had natuurlijk gelijk. Hij was niet van plan de Hunts te schrijven. Nick haalde zijn Burberry-regenjas uit de garderobe en ze stapten naar buiten in 57th Street. Het trottoir glom onder een fijne, nevelige regen. Debbie klemde zich vast aan zijn arm en keek naar zijn gezicht, en haar ogen waren bijna zo groot als de maan die boven de Hudson hing. Ze kneep in zijn arm en zei opgewonden: 'Dit lijkt er meer op! Waar gaan we heen?'
Boosaardig zei hij: 'Verderop in de straat. De Russische Tearoom. Je zult het prachtig vinden. Oude dametjes en emigranten. Misschien zien we mijn neef, aartshertog Petrograd, nog wel.'
Debbie had gouden slippers met halfhoge hakken aan. Ze probeerde die hakken nu in het cement te boren.
'Vergeet het maar, Nickielief. Dit is mijn eerste keer in New York. En waarschijnlijk mijn laatste keer, als jij tegen mijn ouders klikt.' Ze probeerde zich van hem los te trekken.
'Misschien is het wel leuker in mijn eentje. Ik heb geld en ik ben oud genoeg. Ga jij maar naar huis, Nickielief, en maak je geen zorgen. Ik red me wel.' Ze stak de hand op waar ze een klein gouden tasje in had. 'Taxi!' Nick haalde zijn brede schouders op en stapte met haar in de taxi. Het moest dan maar. Hij wist nu hoe hij haar moest aanpakken. Het leek hem dat ze nu halfdronken was. Hij zou met haar meespelen, haar naar een paar ongevaarlijke tenten brengen en goed dronken voeren. Dan zou ze makkelijk te lijmen zijn. En ook zou ze 's ochtends een geweldige kater hebben. Hij glimlachte. De gedachte deed hem plezier.
Hij zei de chauffeur naar Jack Delaney's in de Village te rijden. Op Seventh Avenue drukte Debbie zich tegen hem aan. 'Een kusje' fluisterde ze. 'Kusje voor Debbie.'