Copyright No 1982 by The Condé Nast Publications, Inc.
Copyright No 1983 Nederlandse uitgave:
Tiebosch Uitgeversmaatschappij bv Amsterdam
Vertaling: Gerda Baardman
Omslag: Marius van Leeuwen, GVN Amsterdam
ISBN 90 6278 676 6
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Proloog
Het werd winter in Antarctica. Om twee uur 's middags werd het al donker, en spoedig daarna kwam de lange nacht, daar in het meest ongastvrije oord ter wereld.
Honderd mijl langs de kust vanaf de nog steeds werkende International Geophysical Year-installatie bij McMurdo Sound en de Ross-zee, begon het te betrekken. Onder de lage grauwe hemel daalde de temperatuur tot een flink eind onder de veertig graden onder nul en de wind blies de sneeuw van de ijskap omhoog.
Er was geen dier te bekennen in het kale sneeuwlandschap, geen plant of struik bewoog zijn takken en zelfs de kruipklimop was verschrompeld en doodgegaan. Er bewoog niets behalve de stuifsneeuw en er klonk geen geluid dan dat van de huilende wind.
In de grauwe schemering verscheen een zwarte stip tegen de witte achtergrond. De schim verdween in de stuifsneeuw, tekende zich toen weer duidelijker af, dichterbij nu. Hij bewoog over het ijs, vrij snel, ongeveer twintig mijl per uur.
Weldra klonk er een steeds luider gebrom en over de ijsheuvel verscheen een grote motorslee met gesloten cabine en een kleinere slee erachter. Hij stopte nu, met draaiende motor.
In de cabine hing een man over het stuur en veegde wat ijs van de voorruit met zijn dikke handschoen. Hij probeerde door de bevroren ruit te turen. Toen schudde hij het hoofd en zijn ogen gingen weer naar het kompas waarop hij al honderd mijl vertrouwde. Het was een grote man en door zijn dikke kleding leek hij nog groter en breder. Hij trok zijn rechterhandschoen uit en tikte met een stompe wijsvinger op het glas van het kompas. De naald trilde, maar gleed toen weer terug naar nul.
Het kompas werkte niet meer. Het deed het al vijftig mijl niet meer. Op deze plek, zo dicht bij de magnetische Zuidpool, bij de IJstong van Mertz, heb je niets aan een kompas.
De forse man schudde het hoofd in woordeloze ergernis, trok de dikke handschoen weer aan, trok de sneeuwbril over zijn ogen en stapte uit.
De huilende wind trok aan zijn lijf en kleren en hij kon slechts met veel moeite vooruitkomen door de sneeuw, naar de slee achter zijn sneeuwmobiel, waar hij controleerde of de vijfentwintig
gascilinders nog wel goed vastzaten.
Toen hij klaar was huiverde hij, niet van de kou, maar van angst, en baggerde weer terug naar de cabine, waar hij een nitrogeen kijker pakte en de grauwe horizon af zocht naar een herkenningspunt. Iets waaruit hij misschien kon opmaken waar hij was. Eerst zag hij niets anders dan de horizon met stuifsneeuw, maar toen, heel in de verte, ten zuiden van waar hij nu was, dacht hij iets donkers te zien. Een ongelijk gevormde donkere piek die uit de sneeuw omhoog stak.
Plotseling opgewonden dook hij de cabine weer in en spreidde een kaart uit. Even keek hij door de voorruit, daarna weer naar de kaart. Die piek was Mount Levich. Dat hield in dat hij al meer dan halverwege was naar de Oateskust, waar hij een afspraak had. Meer dan halverwege! Hij was dus niet verdwaald.
Maar hij maakte zich zorgen. Voor zijn vertrek hadden de meteorologen hem gewaarschuwd dat er een grote kans bestond dat de eerste Antarctische winterstorm zou gaan opsteken.
Het zag ernaar uit dat hij pech had, en als er een echte Antarctische sneeuwstorm opstak voordat hij de betrekkelijk beschutte kust had bereikt, kon hij het wel vergeten. Dan had hij geen schijn van kans. Hij zou nergens heen kunnen. Een zekere dood. Hij legde de kaart opzij, zette de motorslee in de versnelling en reed door in de richting van de kust. De diepe sporen die hij achterliet sneeuwden bijna direct weer vol.
Hij kon niet meer omkeren en teruggaan. Hij kon alleen nog maar verder. Verder ... hij herhaalde het woord in zijn hoofd. Verder! Verder!
Ruim een uur later was hij echter hopeloos verdwaald en dat wist hij. Het was nu helemaal donker en de sneeuw was zo dicht dat het geen enkel verschil maakte of hij met of zonder licht reed. Er was trouwens toch niets te zien.
Toch stond hij stil en probeerde de deur van de cabine open te maken om uit te stappen, maar het waaide zo hard dat dat niet lukte. De motorslee stond te schudden en te deinen.
'Een windsnelheid van meer dan honderdzestig km per uur,' had de meteoroloog voorspeld, peuterig en schoolmeesterachtig.
Als hij nu uitstapte zou hij ook de motorslee nog kwijtraken en dan zou hij doodvriezen. Maar als hij in de cabine bleef zitten met draaiende motor - dan zou zijn uitlaat verstopt raken met sneeuw en zou hij sterven aan koolmonoxidevergiftiging. Reed hij nu door zonder iets te zien dan had hij kans dat hij een kloof in reed.
Twee zekerheden - één mogelijkheid.
Hij zette de motorslee weer in de versnelling en reed verder in wat hij dacht dat de richting van de kust wel zou zijn. In werkelijkheid echter reed hij op de Zuidpool af. Hij dacht afwisselend aan het dodelijke gas dat hij vervoerde en aan zijn vrouw en kinderen thuis in de flat.
Zes maanden. Hij hoefde nog maar zes maanden hier te zitten met die vreselijke opdracht en dan kon hij eindelijk naar huis na vier lange jaren.
Hij was bang. Hij was de hele tijd al bang geweest, maar nu gaf hij het voor het eerst toe. Hij keek vluchtig naar de naald van de snelheidsmeter, die naar de dertig mijl toeschoot en eroverheen ging. Bij goed zicht was dat al te snel, maar onder deze omstandigheden, waarin hij ook nog niets kon zien, was het krankzinnig. Toch drukte hij zijn voet nog dieper neer.
Als hij thuiskwam zou het al herfst zijn en de kinderen waren dan alweer naar school. Maar dat gaf niet. Hij had uren met zijn vrienden zitten praten over alles wat hij zou gaan doen als hij eindelijk thuis zou zijn.
Hij zou de kinderen minstens vier weken niet naar school laten gaan, misschien nog wel langer. En als ze achter raakten, nou ja, niks aan te doen. Ze hadden hun hele leven nog om dat in te halen. En dan zou hij met zijn vrouw en de kinderen naar het zuiden gaan om op het strand te liggen en van het warme weer te genieten. Ze zouden gaan zwemmen en misschien een zeilbootje huren. Maar ze zouden vooral gaan genieten van de twee mooiste dingen die er op de wereld waren - lachen en warmte.
De snelheidsmeter stond nu op vijftig en de motorslee schudde heftig. Hij raasde over het keiharde hobbelige ijs, volkomen onbestuurbaar. En de wind loeide, de windsnelheid steeg bij vlagen tot meer dan tweehonderd kilometer per uur. Hij zat midden in een volwassen poolstorm.
Het moment voordat de voorski's van de slee de opening van de kloof in gleden, wist hij dat hij het niet zou halen. Toen dook de slee met zijn neus naar voren en naar beneden, en de man gilde in zijn vreselijke angst en schrik terwijl de motorslee en de zwaar beladen sleep de diepe kloof in het ijs in tuimelden.
Hij sloeg met zijn hoofd tegen de kunststof voorruit en maakte er een grote ster in. De stuurkolom boorde zich in zijn borstkas en brak drie ribben.
De machine draaide in zijn val en kwam op een zijkant terecht. Door de klap brak de man zijn linkerarm en schoot zijn rechterbeen uit de kom. De slee bleef rollen en vallen.
De man schreeuwde van angst en pijn en de slee kwam met een harde schok rechtop tot stilstand op de bodem van de twintig meter diepe kloof. Zijn ruggengraat was op meerdere plaatsen gebroken. De zwaarbeladen sleep met de gascilinders sloeg op het dak van de cabine. Zijn oren vulden zich met het gebonk en gekletter. Toen hoorde hij alleen nog maar stilte, hoewel hij nog enigszins bij bewustzijn was.
Het was afgelopen. Iets in hem wist dat het allemaal uit was. Hier was niets meer aan te doen. Toch werd hij door een heel diep instinct gedreven om het te willen proberen ... hij wilde proberen te ontsnappen. Hij voelde een wanhopige behoefte om zijn vrouw en kinderen weer te zien. Hun warmte te voelen.
De storm kwam nu van heel ver boven hem. De wind was ver weg. Maar hij werd zich bewust van een ander geluid. Buiten. Rechts boven hem.
Ondanks alles slaagde hij er nog in zijn hoofd naar rechts te draaien - hij keek omhoog. In het vage licht van zijn koplampen, die nog aan stonden, zag hij één van de kleine gascilinders die op het verpletterde dak van de cabine lagen. Er kwam een sissend geluid uit. Hij lekte.
Met een bovenmenselijke krachtsinspanning slaagde hij erin te bewegen, een paar centimeter van de lekkende cilinder vandaan te komen.
De dood, die ene afschuwelijke gedachte kristalliseerde zich in zijn hoofd voordat er een waas voor zijn ogen kwam. Toen begon zijn keel op te zetten, en al zijn zenuwen begonnen te trillen als een snaar. Hij wist niet meer wat hij deed, werd volkomen wild, zijn lichaam schokte en schudde oncontroleerbaar. Zijn gebroken ruggengraat scheurde, een aantal slagaderen werd doorgesneden. Zijn gebroken ribben staken in zijn longen en tenslotte beet hij zijn uitgestoken tong af. Het bloed gutste eruit en bevroor bijna meteen in de ijzige poolkou. Boven hem raasde de storm.
Hoofdstuk 1
Het was voorjaar, het beste jaargetijde in Washington, D.C. De kersenbloesem bloeide schitterend, er stond een zacht briesje en er hing verwachting in de lucht.
Dertig dagen geleden was ik teruggekomen van een moeilijke opdracht in Europa, had daarna een van de eerste ononderbroken vakanties in mijn carrière genomen en stond nu weer gereed voor actie.
David Hawk, de bikkelharde directeur van AXE, had me de avond tevoren gebeld toen ik juist thuiskwam uit Californië om me te vragen of ik de volgende ochtend meteen langs kon komen op zijn kantoor.
Het was een paar minuten voor acht toen ik met mijn Alfa Romeo Coupé de bocht nam van de Du Pont Circle en in de ondergrondse parkeergarage van de Amalgamated Press en Wire Services parkeerde; dat was de dekmantel van AXE. Ik nam de lift naar de vijfde verdieping.
Ik had een hele maand gesurfd, gezwommen, gezeild en gesnorkeld in het glasheldere water van de Pacific, en ik had me doodverveeld. Vakantie was best lekker, maar het was ook fijn om weer eens iets te gaan doen.
De secretaresse van Hawk begroette me toen ik uit de lift stapte. Ze zei dat ik wel meteen naar binnen kon gaan.
David Hawk was een wat oudere man - niemand van de staf wist precies hoe oud hij was - klein, zeer fit en vitaal, met een hoofd met dik wit haar en open, intelligente en zeer doordringende ogen.
Ik had hem nog nooit zonder sigaar in zijn mond gezien en deze keer was geen uitzondering op die regel. Hawk nam de sigaar uit zijn mond, stond op en stak me zijn hand toe terwijl ik naar hem toe liep. Hij gaf een prettige harde hand.
'Welkom thuis, Nick,' zei hij met zijn altijd ietwat norse stem. 'Ja, zo voel ik het wel,' zei ik.
Hij gebaarde naar een stoel en toen we allebei zaten bekeek hij me kritisch, een paar seconden lang.
'Je ziet er goed uit,' zei hij.
'Ik voel me ook goed,' zei ik.
'Klaar voor een nieuwe opdracht?'
Ik knikte. 'Dat nietsdoen begon me eerlijk gezegd een beetje de strot uit te hangen.'
'Genoeg zon gehad?'
'Genoeg voor een hele tijd,' zei ik. 'Hebt u een opdracht?'
Hij knikte en scheen even na te denken. 'Misschien is het niet meer dan een routineonderzoek, maar leuk is het niet.'
'Juist ja,' zei ik, hoewel ik er niets van begreep. Maar de ervaring heeft me geleerd dat je Hawk niet moet uithoren en ook dat hij zijn mensen nooit zomaar voor de flauwe kul ergens heen stuurt. Ik had geen idee wat ik moest onderzoeken, maar het zou ongetwijfeld belangrijk zijn.
'Geef je pistool eens hier,' zei Hawk en drukte op de knop van de intercom. 'Is Mr Kerchefski er al?'
'Ja meneer, die zit hier,' antwoordde zijn secretaresse.
'Stuur maar naar binnen.'
Ik had mijn 9 mm Luger uit de schouderholster gehaald, het magazijn eruit getrokken en het geheel aan Hawk overhandigd. Even later ging de deur open en Spaso Kerchefski, onze briljante maar ietwat excentrieke wapendeskundige, kwam binnen. Zonder een woord te zeggen liep hij recht op Hawks bureau af, knikte tegen me en pakte mijn Luger en het magazijn op. Hij snuffelde er even aan en schudde toen het hoofd. 'Daar heeft-ie nooit genoeg aan,' zei hij.
'Heeft hij een ander wapen nodig?' vroeg Hawk.
Ik stond al op het punt te protesteren - mijn Luger was zo met me vergroeid dat het een extra lichaamsdeel was geworden - maar Kerchefski grinnikte.
'Het is een grof ding, maar daar kan ik wel iets aan doen. Grafiet in plaats van olie, en ik moet een paar veertjes en bewegende onderdelen vervangen.'
'Ik heb hem om twaalf uur nodig.'
'Natuurlijk,' zei Kerchefski, draaide zich om en liep het kantoor
uit met mijn Luger.
Toen we weer alleen waren grinnikte Hawk, wat iets heel zeldzaams was voor hem. 'Elke keer dat hij de krans krijgt probeert hij het weer. Hij moet en zal je wapenarsenaal up to date brengen.'
Ik glimlachte ook. 'Zonder die Luger zou ik nergens zijn. Hij is wat aan de zware kant, maar hij is snel en redelijk accuraat en ik ken 'm door en door.'
'Wat weet je over Antarctica?' vroeg Hawk. Ik schrok een beetje van de plotselinge wending die het gesprek nam, maar zo ging het altijd.
'Nou - het is er koud, de jaargetijden zijn tegengesteld aan die bij ons, en minstens elf mogendheden, waaronder wij, hebben er een station of laboratorium voor wetenschappelijk onderzoek.'
Hawk knikte. 'Onze installatie wordt half door marinemensen en half door burgerwetenschappers bemand. Bij de Russen ligt het ongeveer net zo.'
'Ja, meneer,' zei ik.
Hawk haalde een map uit een la, sloeg hem open, bladerde er wat in, deed hem toen weer dicht en gaf hem aan mij. 'Kijk dat onderweg maar eens goed door.'
'U eh...'
'Je gaat naar McMurdo Sound op het Antarctisch continent.'
'Wat is er daar dan aan de hand?' vroeg ik. Ik had altijd gedacht dat Antarctica zo ongeveer het enige continent was waar het altijd vrede was. Geen bewapening. Geen leger. Alleen wetenschappelijk onderzoek.
'Misschien helemaal niets, maar toch moest je maar eens gaan kijken,' zei Hawk. Hij leunde achterover, stak zijn sigaar opnieuw aan en ordende zijn gedachten.
'Onze marine heeft een aantal installaties op Antarctica. Het meeste zit in de buurt van McMurdo zelf, maar er zijn ook een paar laboratoria meer landinwaarts, dichter bij de Zuidpool. Tweeënzeventig uur geleden viel het radiocontact met een van die bases opeens weg.'
'Maar dat is toch niet zó vreemd, meneer,' zei ik. 'In het klimaat dat ze daar hebben verwacht je toch wel... '
'In gewone omstandigheden zou ik het met je eens zijn. Niets ongewoons of alarmerends, zeker niet voor ons.'
'Maar?'
'Ik sprak gisteren de President. Hij had het hoofd van de Verenigde Chefs van Staven en mij bij elkaar geroepen om ons zijn bezorgdheid mee te delen. Hij wilde weten wat we konden doen -en wat we meenden te moeten doen.'
Ik kreeg een voorgevoel dat dit beslist geen 'routineonderzoek' zou worden, maar ik hield mijn mond. Hawk ging verder: 'We zitten in een heel moeilijke positie, Nick. Die basis ligt ongeveer honderd mijl landinwaarts gerekend vanuit Mount Levich, heel geïsoleerd. Is ook nooit in het nieuws.'
'Ik neem toch aan dat iedereen op Antarctica ervan weet. Het moet toch niet meevallen iets te verbergen ergens waar zo weinig mensen zijn.'
'Iedereen weet van het bestaan van die basis, maar niet wat ze daar in werkelijkheid doen.'
'Wat doen ze daar dan?'
'Genetisch onderzoek.'
'U zei?'
'Militair genetisch onderzoek. De Russen zijn ons daarin een heel eind vooruit. En neem gerust van mij aan, Nick, als de Russen zich er niet mee ophielden zouden wij er ook niet mee bezig zijn. Ze werken aan nieuwe ziekten, net zo hard als wij werken aan middelen tegen ziekten.'
'Waarom Antarctica?' vroeg ik.
'Nou, als er ongelukken gebeuren - uitbarstingen noemen zij dat - dan wordt het effect geminimaliseerd door de isolatie en het klimaat.'
'Uitbarsting?' zei ik. Ik zag opeens een aantal heel onprettige mogelijkheden voor me. Daar hadden we allemaal wel het een en ander over gehoord bij onze opleiding.
'Ongelukken met biologisch onderzoek op welke andere plaats ter wereld dan ook zou alle menselijk leven in gevaar brengen. We zijn niet zo trots op dat soort werk, maar het schijnt nu eenmaal te moeten.'
Dit werd een heel gecompliceerde opdracht en ik had er helemaal geen zin in. Maar ik vermoedde dat Hawk me nog veel meer zou gaan vertellen - en dat het allemaal niet zo mooi was.
Hij zuchtte. 'Zesendertig uur geleden klaarde het daarginds even op en er werd een helikopter met een piloot en één bemanningslid van McMurdo Sound naar het kamp uitgestuurd. Ze hadden instructies om laag over te vliegen en de installatie goed in ogenschouw te nemen. Verder niets.'
Ik zag het kale koude landschap haast voor me, met die helikopter die aan de horizon verscheen en laag overvloog.
'Eerst zagen ze niets,' ging Hawk voort. 'Ik bedoel dat op het eerste gezicht alles normaal leek. Er bewoog weliswaar niets, maar ook verder was er niets bijzonders.'
'En toen zijn ze geland?'
Hawk knikte. Zijn lippen waren tot streepjes samengeknepen. 'Ja, ze zijn zeker geland, maar twee minuten later kwam dat bemanningslid op de radio en hij was helemaal in paniek en gilde om hulp. Daarna is er niets meer van ze vernomen.'